Читать книгу: «Veranderd », страница 8

Шрифт:

Hoofdstuk Dertien

Caitlin en Caleb stonden samen op de grote, open vlakte buiten The Cloisters, en keken de nacht in. Ver weg kon ze de Hudson-rivier zien, tussen de kale maartbomen door. In de verte kon ze zelfs auto’s zien die de brug overstaken. De nacht was volledig stil.

“Ik wil graag dat je wat vragen voor me beantwoordt, Caleb,” zei ze zachtjes, na een aantal seconden stilte.

“Weet ik,” antwoordde Caleb.

“Wat doe ik hier? Wie denk jij dat ik ben?” vroeg Caitlin. Het kostte haar nog een paar seconden om genoeg moed bijeen te schrapen voor haar laatste vraag: “En waarom heb je me gered?”

Caleb staarde enkele seconden lang naar de horizon. Ze kon niet inschatten wat hij dacht, of zelfs maar of hij haar vragen zou beantwoorden.

Uiteindelijk draaide hij zich naar haar om. Hij staarde recht in haar ogen, en de kracht van zijn blik was overweldigen. Ze kon niet wegkijken, zelfs als ze dat gewild had.

“Ik ben een vampier,” zei hij vlak, “van het Witte Verbond. Ik leef al ruim 3.000 jaar, en zit 800 jaar bij dit verbond.”

“Waarom ben ik hier?”

“Vampierverbonden en rassen zijn altijd met elkaar in oorlog. Ze zijn heel erg territoriaal. En jij had de pech om er middenin terecht te komen.”

“Wat bedoel je?” vroeg ze. “Hoe?”

Hij keek verward naar haar. “Weet je het niet meer?”

Ze keek leeg terug.

“Jouw moord. Dat heeft dit alles doen ontvlammen.”

“Moord?”

Hij schudde langzaam het hoofd. “Dus je herinnert je het niet. Typisch. Eerste keren zijn altijd zo.” Hij keek haar in de ogen. “Je hebt gisteravond iemand gedood. Een mens. Je hebt je gevoed. In Carnegie Hall.”

Caitlin voelde de wereld draaien. Ze kon nauwelijks geloven dat ze in staat zou zijn iemand kwaad te doen, maar van binnen voelde ze op de een of andere manier dat het waar was. Ze was bang om te vragen wie het was. Kon het Jonah zijn geweest?

Alsof hij haar gedachten las, voegde Calab toe: “De zanger.”

Caitlin kon het nauwelijks geloven. Het voelde zo onwerkelijk. Het voelde alsof ze zojuist met een zwart brandmerk was getekend dat er nooit meer af zou gaan. Ze voelde zich verschrikkelijk. En alsof ze de controle kwijt was.

“Waarom deed ik het?” vroeg ze.

“Je moest jezelf voeden,” antwoordde hij. “Waarom je het dáár en tóén deed, dat weet niemand. Maar het is wat deze oorlog veroorzaakt heeft. Je was in het gebied van een ander verbond. Een zeer machtig verbond.”

“Dus ik was gewoon op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats?”

Hij zuchtte: “Ik weet het niet. Het zou misschien wat dieper kunnen gaan.”

Ze keek hem aan. “Wat bedoel je?”

“Misschien was het voorbestemd dat je daar was. Misschien was het jouw lot.”

Ze dacht na. Ze dacht hard na, bang om de volgende vraag te stellen. Eindelijk schraapte ze haar moed bijeen: “Betekent dat dan…dat ik een vampier ben?”

Hij draaide weg. Na enkele seconden zei hij eindelijk: “Ik weet het niet.”

Hij draaide zich om en keek haar aan.

“Je bent geen ware vampier. Maar je bent ook geen echt mens. Je zit er ergens tussenin.”

“Een halfbloed?” vroeg ze.

“Zo zouden zij het noemen. Ik weet het zo net nog niet.”

“Wat is het precies?”

“Het is een vampier die zo geboren is. Het is tegen onze wet, ons geloof, dat een vampier zich voortplant met een mens. Maar soms doet een verbondloze vampier het toch. Als het mens dan bevalt, is het resultaat een halfbloed. Niet helemaal menselijk, niet helemaal vampier. Er wordt heel erg op neergekeken binnen ons ras. De straf voor voortplanting met een mens is de dood. Geen uitzonderingen. En het kind wordt beschouwd als verstoteling.”

“Maar ik dacht dat je zei dat jullie Messias een halfbloed zal zijn? Hoe kunnen ze erop neerkijken als een ervan hun redding zal zijn?”

“Dat is de paradox van ons geloof,” antwoordde hij.

“Vertel me meer,” drong ze aan. “Hoe is een halfbloed precies anders?”

“Ware vampiers voeden zich vanaf het moment dat ze veranderd zijn. Halfbloeden beginnen zich pas te voeden als ze opgroeien.”

Ze was bang voor het antwoord op haar volgende vraag.

“Wanneer gebeurt dat?”

“18.”

Caitlin dacht hard na. De stukjes begonnen in elkaar te vallen. Ze was pas 18 geworden. En haar driften waren pas begonnen.

“Halfbloeden zijn ook sterfelijk,” ging Caleb verder. “Ze kunnen sterven als gewone mensen. Wij echter, kunnen dat niet.

Om een echte vampier te zijn, moet men veranderd zijn door een andere echte vampier. Een die zich bewust voedt. Vampiers mogen niet zomaar iedereen veranderen – dat zou ons ras te snel doen groeien. Ze moeten van tevoren toestemming krijgen van de Hoge Raad.”

Caitlin fronste haar wenkbrauwen, en probeerde het allemaal te begrijpen.

“Je hebt een aantal van onze eigenschappen, maar niet allemaal. En omdat je geen volbloed bent, zal het vampiersras je helaas niet accepteren. Elke vampier behoort tot een verbond. Het is te gevaarlijk als je dat niet bent. Normaal gesproken zou ik voor je kunnen pleiten binnen ons verbond. Maar aangezien jij gemengd bent… zouden ze dat nooit toestaan. Geen enkel verbond trouwens.”

Caitlin dacht diep na. Als er iets nog erger was dan erachter komen dat ze iets anders dan een mens was, was het wel erachter komen dat ze helemaal niets echt was. Erachter komen dat ze nergens thuishoorde. Ze hoorde niet hier, noch daar, zat vast tussen twee werelden.

“Wat was dan al dat gepraat over de Messias? Over dat ik… De Ene zou zijn?”

“Ons geloof, onze oude wet, vertelt ons dat er op een dag een boodschapper, een Messias, zal komen, en dat die ons naar het verloren zwaard zal leiden. Het vertelt ons dat er op een zag een oorlog zal uitbreken, een laatste, grootschalige oorlog tussen de vampiersrassen, een oorlog die zelfs het menselijk ras niet ongemoeid zal laten. Het is ons idee van de Apocalyps. Het enige dat die tegen kan houden, dat ons allemaal kan redden, is dat verloren zwaard. En de enige die ons erheen kan leiden, is de Messias.

Toen ik zag wat er vannacht met jou gebeurde, wist ik zeker dat jij het was. Ik had nog nooit een vampier gezien die zoveel heilig water kon verdragen.”

Ze keek naar hem.

“En nu?” vroeg ze.

Hij keek naar de horizon.

“Ik weet het niet zeker.”

Caitlin staarde naar hem. Ze voelde een wanhoop opwellen.

“Dus,” vroeg ze, bang voor het antwoord, “dat is de enige reden dat je me gered hebt? Omdat je dacht dat ik je naar een of ander verloren zwaard zou leiden?”

Caleb staarde terug, en ze zag de verwarring op zijn gezicht.

“Wat voor andere reden zou er kunnen zijn?” antwoordde hij.

Ze voelde de lucht uit haar longen schieten, alsof ze met een knuppel geraakt was. Alle liefde die ze voor hem had gevoeld, de band die ze dacht dat ze hadden, het was allemaal in een enkele ademtocht weg. Ze wilde huilen. Ze wilde zich omdraaien en wegrennen, maar ze wist niet waar ze heen moest. Ze schaamde zich.

“Nou,” zei ze, vechtend tegen haar tranen, “in ieder geval zal je vrouw blij zijn dat je alleen maar je werk deed. Dat je geen gevoelens voor iemand anders hebt. Of voor wat dan ook, behalve dat stomme zwaard.”

Ze draaide zich om en liep weg. Ze wist niet waar ze heenging, maar ze moest gewoon weg van hem. Haar gevoelens waren te overdonderend. Ze wist niet hoe ze die moest begrijpen.

Ze was nog maar een meter of wat weg, en voelde toen een hand op haar arm. Hij draaide haar weer om. Hij stond haar in de ogen te kijken.

“Ze is niet mijn vrouw,” zei hij zachtjes. “We waren inderdaad eens getrouwd, maar dat was 700 jaar geleden. Het duurde maar een jaar. Helaas vergeten ze in het vampiersras niet snel dingen. Er bestaan geen scheidingen.”

Caitlin gooide zijn hand van zich af en zei: “Nou, wat ze ook is, ze zal blij zijn dat ze je terug heeft.”

Caitlin bleef recht op de trap aflopen.

Hij hield haar opnieuw tegen, deze keer door om haar heen te lopen en in haar looppad te gaan staan.

“Ik weet niet hoe ik je heb beledigd,” zei hij, “maar was ik ook heb gedaan, het spijt me.”

Het gaat om wat je niet hebt gedaan, wilde Caitlin zeggen. Dat je er níét om geeft, dat je níét echt van me houdt. Dat ik gewoon een object was, een middel om een doel te bereiken. Net als elke man die ik ooit heb gekend. Ik dacht dat het deze keer misschien anders zou zijn.

Maar ze zei niets van dat alles. Ze liet haar hoofd zakken en deed haar best om een traan te onderdrukken. Maar het lukte haar niet. Ze voelde de heten tranen over haar gezicht stromen. Toen lag er een hand op haar kin, die haar hoofd omhoog trok, waardoor ze gedwongen werd hem aangekeken.

“Het spijt me,” zei hij uiteindelijk, en hij klonk oprecht. “Je had gelijk. Het was niet de enige reden dat ik je redde.” Hij haalde diep adem. “Ik voel wél wat voor je.”

Caitlin voelde haar hart opspringen.

“Maar je moet begrijpen dat het verboden is. Een vampier mag nooit, écht nooit, een relatie hebben met een mens of halfbloed of wat dan ook dat geen vampier is. Daar zou de doodstraf op staan. En daar kom je niet onderuit.”

Caleb keek omlaag.

“Dus je begrijp,” ging hij uiteindelijk verder, “dat als ik iets voor je voelde, en ik handelde naar een ander motief dan het algemeen goed, zou dat mijn dood betekenen.”

“Maar wat moet er dan van mij worden?” vroeg ze. Ze keek rond. “Het is duidelijk dat ik hier niet welkom ben. Waar moet ik dan heen?”

Caleb keek omlaag en schudde zijn hoofd.

“Ik kan niet naar huis,” voegde ze eraan toe. “Ik heb geen thuis meer. De politie is naar me op zoek, net als die kwade vampiers. Wat moet ik doen? Er in mijn eentje op uittrekken? Ik weet niet eens meer wat ik ben.”

“Ik wou dat ik het antwoord wist. Ik heb het geprobeerd. Echt waar. Maar er is niet meer dat ik kan doen. Eén iemand kan de Raad niet tarten. Het zou de dood voor ons beide betekenen. Ik ben veroordeeld tot 50 jaar opsluiting. Ik kan deze grond niet verlaten. Als ik dat wel deed, zou ik voor altijd uit mijn clan worden verbannen. Dat moet je begrijpen.”

Caitlin draaide zich om, maar hij hield haar weer tegen.

“Je móét het begrijpen! Je bent slechts menselijk. Jouw leven zal eindigen over 80 jaar. Maar voor mij zijn het er duizenden. Jouw lijden zal kort zijn. Dat van mij eindeloos. Ik kán niet voor eeuwig verbannen worden. Mijn verbond is alles dat ik heb. Ik hou van je. Ik voel iets voor je. Iets dat zelfs ík niet begrijp. Iets dat ik nog nooit voor iemand heb gevoeld in al mijn 3.000 jaren. Maar ik kan het niet wagen om deze muren te verlaten.”

“Dus,” zei ze, “ik vraag het nogmaals. Wat moet er van mij worden?”

Hij keek slechts omlaag.

“Ik begrijp het,” zei ze. “Ik ben niet meer jouw probleem.”

Caleb opende zijn mond om te praten, maar deze keer was ze weg. Echt weg.

Ze beende snel over de vlakte, en langs de stenen trap omlaag. Deze keer was ze echt weg, richting The Bronx in de duistere nacht in New York. Ze had zich nog nooit zo alleen gevoeld.

Hoofdstuk Veertien

Kyle liep recht door de stenen gang, geflankeerd door een klein gevolg vampiers. Ze liepen snel met echoënde voetstappen door de hal, terwijl een assistent een toorts voor hen uit liet schijnen.

Ze liepen diep de commandokamer binnen, een ondergrondse ruimte die geen enkele vampier ooit betrad zonder toestemming. Kyle was nog nooit zo diep geweest. Maar vandaag was hij opgeroepen door de opperste leider zelf. Het moest behoorlijk ernstig zijn. In zijn 4.000 jaar was Kyle nog nooit opgeroepen. Maar hij had gehoord van anderen die dat wel waren. Ze waren naar beneden gegaan, en waren nooit meer naar boven gekomen.

Kyle slikte hard, en ging sneller lopen. Hij vond altijd dat het het beste was om slecht nieuws snel aan te horen, en er dan klaar mee te zijn.

Ze kwamen bij een grote, gesloten deur die bewaakt werd door verscheidene vampiers die ijskoud terug staarden. Uiteindelijk stapten ze opzij en openden ze de deur. Maar toen Kyle gepasseerd was, hielden ze hun staven vooruit, zodat zijn gevolg niet verder kon. Kyle voelde hoe de deur achter hem dichtsloeg.

Kyle zag tientallen stille vampiers op een rijtje in de houding staan langs de muren van de kamer. In het midden van de voorkant van de kamer, zat Rexus, zijn opperste leider, gezeteld in een enorme metalen stoel.

Kyle zette een aantal stappen naar voren en boog zijn hoofd, wachtend om aangesproken te worden.

Rexus staarde terug met zijn koude, harde, ijsblauwe ogen.

“Vertel me alles dat je weet over dit mens, de halfbloed, of wat ze ook is,” begon hij. “En over die spion. Hoe wist hij bij ons te infiltreren?”

Kyle haalde diep adem en begon zijn verhaal.

“We weten niet veel over het meisje,” zei hij. “We hebben geen idee waarom het heilige water haar niets deed. Wel weten we dat zij het was die de zanger aanviel. We hebben hem nu in hechtenis genomen, en zodra hij bijkomt, verwachten we dat hij ons naar haar zal leiden. Hij is veranderd door haar. Hij heeft haar geur in zijn bloed.”

“Bij welk verbond hoort ze?” vroeg Rexus.

Kyle schuifelde in de duisternis, en koos zijn woorden zorgvuldig.

“We vermoeden dat ze een verbondloze vampier is.”

“Vermoeden!? Weten jullie ook nog iets?”

Kyle voelde zijn gezicht rood worden na die beschuldiging.

“Dus je bracht haar in ons midden zonder dat je ook maar iets over haar wist,” zei Rexus. “Je hebt ons hele verbond in gevaar gebracht.”

“Ik bracht haar hier om haar te ondervragen. Ik had geen idee dat ze immuun–”

“En die spion?” onderbrak Rexus hem.

Kyle slikte.

“Caleb. We namen hem 200 jaar geleden op. Hij had zijn trouw vele malen bewezen. We hadden nooit een reden om hem te verdenken.”

“Wie heeft hem opgenomen?” vroeg Rexus.

Kyle bleef even stil. Hij slikte.

“Ik.”

“Dus,” zei Rexus, “opnieuw stond je een gevaar in ons midden toe.”

Rexus keek fel naar hem. Het was geen vraag. Hij zei het gewoon. En was vervuld met veroordeling.

“Het spijt me, meester,” zei Kyle, en hij boog zijn hoofd. “Maar ter verdediging: niemand hier, geen enkele vampier, verdacht Caleb ooit. Vele malen –”

Rexus hief zijn hand op.

Kyle zweeg.

“Je hebt me gedwongen de oorlog te beginnen. Ik moet al onze middelen herverdelen. Ons meesterplan zal in de koelkast moeten.”

“Het spijt me, meester. Ik zal doen wat ik kan om hem te vinden, en om het hem betaald te zetten.”

“Ik ben bang dat het daarvoor te laat is.”

Kyle slikte hard en zette zich schrap voor wat er ging komen. Als het de dood was, was hij voorbereid.

“Ik ben niet langer degene waar je verantwoording aan af moet leggen. Ik ben zelf ook opgeroepen. Door de Hoge Raad.”

Kyles ogen werden groot. Hij had zijn hele leven lang geruchten gehoord over de Hoge Raad, het regerende instituut waar zelfs de opperste leider verantwoording aan moest afleggen. En nu wist hij dat het echt bestond, en dat zij hem hadden opgeroepen. Hij slikte hard.

“Ze zijn helemaal niet blij met wat er hier vandaag is gebeurd. Ze willen antwoorden. Jij zult de vergissingen uitleggen die je hebt gemaakt: waarom ze ontsnapt is, waarom een spion in ons verbond kon infiltreren en ons plan om andere spionnen uit te wieden. Daarna zul je hun strafoordeel accepteren.”

Kyle knikte langzaam, en vreesde wat er ging komen. Niets ervan klonk goed.

“We vergaderen bij de volgende nieuwe maan. Zoveel tijd heb je. Ondertussen raad ik je aan die halfbloed te vinden. Als je dat lukt, kan het je leven redden.”

“Ik beloof het, mijn meester. Ik zal al onze vampiers oproepen. En ik zal de aanval zelf leiden. We zullen haar vinden. En ik zal het haar betaald zetten.”

Hoofdstuk Vijftien

Jonah zat op het politiebureau, en was bang. Aan zijn ene zijde zat zijn vader, nog nerveuzer dan Jonah hem ooit had gezien, en aan de andere kant zijn nieuwe advocaat. Tegenover hen in het kleine, helderverlichte ondervragingshok zaten vijf politieagenten. Achter hen stonden er nog vijf, allemaal druk en geagiteerd.

Het was het grootste nieuwsbericht van de dag. Niet alleen was de internationaal geliefde zanger vermoord, midden in zijn debuutoptreden, midden in Carnegie Hall – niet alleen was hij vermoord op een verdachte manier, maar het was allemaal nog veel erger geworden. Toen de politie de enige aanwijzing die er was volgden en naar haar appartement waren gegaan, lagen daar vier agenten dood. Zeggen dat het geëscaleerd was, was zacht uitgedrukt.

Nu zaten ze niet alleen achter de “Beethovenbeul” (of “Carnegie Hall Killer”, zoals sommige kranten haar noemden), maar ook achter iemand die agenten had vermoord. Die vier agenten had vermoord. Iedere agent in de stad zat op de zaak, en niemand zou rusten tot die opgelost was.

En de enige aanwijzing die ze hadden zat tegenover hen aan tafel. Jonah. Hij was die avond bij haar.

Jonah zat daar met grote ogen, en voelde de druppels zweet die zich vormden op zijn voorhoofd. Dit was zijn zevende uur in deze kamer. De eerste drie uur had hij constant het zweet van zijn haarlijn zitten vegen. Nu liet hij het gewoon langs zijn gezicht druppelen. Hij zat verslagen onderuit in zjin stoel.

Hij wist niet wat hij nog kon toevoegen. Agent na agent was binnengekomen, en ze stelden allemaal dezelfde vragen. Allemaal variaties op hetzelfde thema. Hij had geen antwoorden. Hij kon niet begrijpen waarom ze hem zo nodig keer op keer dezelfde vraag moesten stellen. Hoe lang kende je haar? Waarom nam je haar mee naar dit evenement? Waarom ging ze in de pauze weg? Waarom volgde je haar niet?

Hoe was het zover gekomen? Ze was zo prachtig verschenen. Ze was zo lief. Hij vond het geweldig om bij haar te zijn en met haar te praten. Het zou zeker weten een droomafspraakje zijn geweest.

Toen was ze zich vreemd gaan gedragen. Kort nadat de muziek was begonnen, had hij gevoeld dat ze steeds rustelozer werd. Ze leek… ziek was niet het juiste woord. Ze leek… ongerust. Meer dan dat: het had geleken alsof ze uit haar huid zou barsten. Alsof ze ergens heen moest, en snel ook.

Eerst dacht hij dat ze het concert gewoon niet leuk vond. Hij had zich afgevraagd of het een slecht idee was geweest om haar mee te nemen. Toen was hij zich af gaan vragen of ze hem misschien niet leuk vond. Maar het leek steeds intenser te worden, en hij kon bijna voelen hoe het uit haar huid straalde. Toen begon hij zich af te vragen of ze misschien een ziekte had opgelopen, zoals voedselvergiftiging.

Toen ze daadwerkelijk wegstormde, dacht hij dat ze naar de wc was gegaan. Hij was in de war, maar wachtte geduldig bij de deur, in de veronderstelling dat ze na de pauze terug zou komen. Maar na vijftien minuten ging de bel, en was hij verward alleen terug gegaan.

Na nog eens 15 minuten gingen de lichten in de zaal aan. Er kwam een man het podium op die meedeelde dat het concert niet verder zou gaan. Dat het publiek zijn geld terug zou krijgen. Hij zei niet waarom. Het hele publiek slaakte toen een zucht, geïrriteerd, maar vooral verward. Jonah had zijn hele leven al concerten bijgewoond, en hij had nog nooit meegemaakt dat er een afgebroken werd na de pauze. Was de zanger ziek geworden?

“Jonah?” snauwde de rechercheur.

Jonah keek verschrikt naar haar op.

De rechercheur keek boos op hem neer. Ze heette Grace. Ze was de taaiste agent die hij ooit had gezien. En ze was genadeloos.

“Hoorde je niet wat ik je net vroeg?”

Jonah schudde zijn hoofd.

“Ik wil dat je me nogmaals alles wat je over haar weet vertelt,” zei ze. “Vertel me nog een keer hoe jullie elkaar ontmoet hebben.”

“Die vraag heb ik vandaag al een miljoen keer beantwoord,” antwoordde Jonah gefrustreerd.

“Ik wil het nog een keer horen.”

“Ik heb haar ontmoet in een les. Ze was nieuw. Ik stond mijn stoel aan haar af.”

“En daarna?”

“We praatten wat met elkaar, en spraken elkaar daarna in de kantine. Ik vroeg haar mee uit. Zij zei ja.”

“En dat was alles?” vroeg de rechercheur. “Zijn er helemaal geen andere details, niets om nog toe te voegen?”

Jonah was met zichzelf in discussie over hoeveel hij hen zou vertellen. Natuurlijk was er meer. Hij kon ze vertellen over zijn gevecht met de pestkoppen. Haar dagboek, dat op mysterieuze wijze naast hen was komen te liggen. Dat ze hem had geholpen. Dat ze zelfs die kerels op de een of andere manier had verslagen. Hij had geen idee hoe.

Maar wat moest hij deze agenten vertellen? Dat hij zichzelf in elkaar had laten slaan? Dat hij zich dacht te herinneren haar te zien? Dat hij dacht dat zij vier kerels van twee keer haar formaat in elkaar had geslagen? Niets daarvan klonk logisch, zelfs niet voor hem. Het zou zeker niet logisch klinken voor de recherche. Ze zouden denken dat hij loog en dingen verzon. Ze zochten haar. En hij zou hen niet helpen.

Ondanks alles wilde hij haar beschermen. Hij begreep niet echt wat er was gebeurd. Een deel van hem geloofde het niet, wilde het niet geloven. Had ze echt die zanger gedood? Waarom? Zaten er echt twee gaten in zijn nek, zoals de kranten beweerden? Had zij hem gebeten? Was zij een soort…

“Jonah,” snauwde Grace, “ik vroeg of er nog meer was!”

De rechercheur keek op hem neer.

“Nee,” zei hij eindelijk. Hij hoopte dat ze niet wist dat hij loog.

Een andere rechercheur kwam naar voren. Hij leunde voorover en staarde Jonah recht in zijn ogen. “Heeft iets dat ze die avond zei erop gewezen dat ze mentaal instabiel was?”

Jonah fronste zijn wenkbrauwen.

“Gek, bedoelt u? Waarom zou ik dat denken? Ze was geweldig gezelschap. Ik vind haar echt leuk. Ze is slim en aardig. Ik vind het leuk om met haar te praten.”

“Waar hebben jullie het precies over gehad?” Dat was die vrouwelijke rechercheur weer.

“Beethoven,” antwoordde Jonah.

De rechercheurs keken elkaar aan. Afgaand op de verwarde, barse blik op hun gezichten, zou je denken dat hij “pornografie” had gezegd.

“Beethoven?” vroeg een van de stevige rechercheurs van ongeveer 50 jaar hem op een spottende toon.

Jonah was uitgeput, en hij had zin om de rechercheur een koekje van eigen deeg te geven.

“Een componist,” zei Jonah.

“Ik weet wie Beethoven is, kleine eikel,” snauwde de rechercheur.

Een andere rechercheur, een stevige man van in de 60 met grote rode wangen, zette drie stappen vooruit, zette zijn grotoe handen op de tafel en leunde ver genoeg naar Jonah dat hij zijn smerige koffie-adem kon ruiken. “Luister, vriend, dit is geen spelletje. Vier agenten zijn dood vanwege jouw vriendinnetje,” zei hij. “En we weten dat jij weet waar ze uithangt,” zei hij. “Je kunt beter beginnen met praten en –”

Jonahs advocaat hief zijn hand op. “Dat is giswerk, rechercheur. U kunt mijn cliënt niet beschuldigen van–”

“Die cliënt van jou interesseert mij geen zier!” schreeuwde de rechercheur terug.

Er viel een gespannen stilte over de ruimte.

Plotseling ging de deur open en kwam er nog een rechercheur binnen met rubber handschoenen aan. Hij hield Jonahs telefoon in de ene hand, en legde die naast hem op de tafel neer. Hij was blij dat hij die terug had.

“Iets gevonden?” vroeg een van de agenten.

De agent trok zijn rubberen handschoenen uit en gooide die in de prullenbak. Hij schudde zijn hoofd.

“Niks. De telefoon bevat niets. Hij had een paar smsjes van haar vlak voor het concert, maar dat was alles. We probeerden haar nummer. Niemand thuis. We halen nu al haar telefoongegevens op. Maar goed, hij vertelt de waarheid. Voor gister had ze hem nog nooit gebeld of ook maar één keer een sms gestuurd.”

“Dat zei ik toch,” snauwde Jonah terug naar de agenten.

“Heren rechercheurs, zijn we hier klaar?” vroeg Jonahs advocaat.

De rechercheurs draaiden zich om en keken elkaar aan.

“Mijn cliënt heeft geen misdaden begaan, en heeft niets fout gedaan. Hij heeft volledig meegwerkt met dit onderzoek, en heeft al uw vragen beantwoord. Hij heeft niet de intentie om de staat te verlaten, of zelfs maar de stad. Hij is altijd beschikbaar om uw vragen te beantwoorden. Ik verzoek u nu hem te laten gaan. Hij zit nog op school, en heeft morgenochtend weer les.” De advocaat keek op zijn horloge. “Het is bijna 1 uur ’s nachts, heren.”

Precies op dat moment klonk er een luide bel door de kamer, vergezeld door een sterke trilling. Alle ogen gleden plotseling naar Jonahs tuelefoon, die daar op de metalen tafel lag. Hij trilde opnieuw en lichtte op. Voordat Jonah hem kon pakken, zag hij al van wie het bericht was. Net als iedereen in de kamer.

Het was van Caitlin.

Ze wilde weten waar hij was.

Возрастное ограничение:
16+
Дата выхода на Литрес:
10 октября 2019
Объем:
142 стр. 5 иллюстраций
ISBN:
9781632911049
Правообладатель:
Lukeman Literary Management Ltd
Формат скачивания:
epub, fb2, fb3, ios.epub, mobi, pdf, txt, zip

С этой книгой читают