Читайте только на ЛитРес

Книгу нельзя скачать файлом, но можно читать в нашем приложении или онлайн на сайте.

Читать книгу: «Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden», страница 5

Шрифт:

De aardbevingen hebben groote veranderingen in de aardrijkskundige ligging der Philippijnen gebragt. Bij die van 1627 verdween een der hoogste bergen van Cagajan. In 1675 ontstond op het eiland Mindanao een doortogt naar de zee en werd eene groote vlakte overstroomd. Ook op Luzon hebben achtereenvolgende aardbevingen eene reeks van rampen te weeg gebragt.

Landziekten zijn zeldzaam op de Philippijnen. Afgaande koortsen en chronische roode loop behooren tot de gevaarlijkste ziekten. Tweemaal heeft zich de cholera op de eilanden vertoond: in 1820 en in 1842. Elephantiasis, melaatschheid en het St. Anthony’s vuur zijn de plagen der Indianen, en de wildere stammen in het binnenland lijden aan verschillende huidziekten. De berri-berrie is algemeen en noodlottig. Venus-ziekten zijn algemeen verspreid, doch gemakkelijk te genezen. Onder de Indianen worden gewassen tot geneesmiddelen gebruikt. Chinesche kwakzalvers hebben veel invloed. In het uitroeijen van sommige tropische ziekten, kan geen Europeaan met de inlanders wedijveren. Zij genezen de schurft met groote behendigheid en moeten ook geneesmiddelen hebben voor longziekten. Hunne pleisters hebben voor uitwendige wonden eene goede uitwerking. Zij gebruiken nooit lancet of bloedzuigers. Heelkunde is natuurlijk onbekend.

Over het algemeen waren op de Philippijnen eenige personen uit Europa, die met goed gevolg de geneeskundige praktijk hebben uitgeoefend. Vreemdelingen mogen er hun beroep uitoefenen, na vooraf de magtiging van het Spaansche Gouvernement te hebben verkregen; doch de inlanders wijken zelden van hunne eigene eenvoudige wijze van behandeling van de algemeene ziekten op de eilanden af en in die gedeelten waar geene of weinig Spaansche bevolking is, vindt men niemand, wien een heelkundige operatie kan worden toevertrouwd. De plantenwereld verschaft eene groote verscheidenheid van geneeskruiden, die het instinct of de ondervinding van de Indianen hebben leeren gebruiken en die waarschijnlijk over het geheel even doeltreffend zijn als de meeste krachtige geneesmiddelen, die de Europesche wetenschap aanwendt. Quinine, opium, kwik en arsenicum zijn de wondermiddelen op het veld van Oostersche ziekten en het vroegtijdige en juiste gebruik daarvan stuit den loop van de ziekte over het algemeen.

Ik trof op het eiland Panay den practiserenden docter Lefevre aan, dien ik meer dan 20 jaren vroeger in Egypte had gekend en die een der moedige mannen was, welke met kracht streden tegen de bijgeloovige massa, die den besmettelijken aard van de Oostersche pest bespot en wantrouwt aan de deugdelijkheid van de quarantaine-bepalingen, die zoo geheel nutteloos, kostbaar en nadeelig zijn. Hij stelde mij eenige opmerkingen ter hand, die hij in 1840 te Bombay had gepubliceerd, waar vaartuigen aan een quarantaine-onderzoek onderworpen waren. Hij verzekert dat de pest slechts op bijzondere jaargetijden, bij zekeren bepaalden toestand der atmosfeer ontstaat en ook dan wanneer kwade dampen door de ontbinding van bedorven voorwerpen verspreid worden; dat landziekten onbekend zijn in die streken waar men geschikte voorzorgmaatregelen neemt omtrent den gezondheidstoestand; dat strenge koude of zware hitte den voortgang van de pest stuit; dat zij de meeste verwoestingen aanrigt als dampen en dierlijke en plantaardige zelfstandigheden het grootste gedeelte van de zuurstof absorbeert; eindelijk dat de pest nergens ontstaat of zich verspreidt waar de lucht zuiver is. Ik verheugde mij na zulk eene langdurige ondervinding de zaak nog eens met hem te kunnen bespreken en ik zag met genoegen dat hij meer en meer gesterkt was in zijne vroegere meening daaromtrent, door langdurig verblijf in die streken, waar land- en epidemische ziekten een besmettelijk karakter hebben, schoon zij niet van den aard der Levansche pest zijn. Dr. Lefevre bevestigt dat de quarantaine nooit in het minste het gevaar van de pest verminderd of hare verwoestingen gestuit, maar veeleer de voortplanting daarvan heeft bevorderd. Hij beklaagt de doofheid en ongeloofelijkheid van diegenen, welke «duizend onbetwistbare feiten» niet kunnen overtuigen en besluit aldus: «Indien ik niet met bijzondere zorg de pest had bestudeerd te midden van eene epidemie, en zonder meer voorzorgen dan het gevaar vereischte, – indien ik, ten gevolge van de verschrikkelijke bezoeking in Egypte van 1835, niet zoo herhaaldelijk bij elk geval tegenwoordig ware geweest, – indien ik eindelijk sedert dien tijd mij niet met warmte aan de voortdurende studie van deze ziekte, aan de geschiedenis der plagen waarmede de wereld reeds is geteisterd en aan het onderzoek van alle soorten van tegenwerpingen had gewijd – zou ik mijne opinie niet zoo bepaald vooropgesteld hebben, – eene meening aan welker gegrondheid ik geen oogenblik twijfel.»

Men kan niets anders dan, ten opzigte van de geographische ligging van deze eilanden, getroffen worden door de ontzagwekkende stilte en de uitstekende schoonheid van hunne nog oorspronkelijke bosschen, die zoo zelden nog doordrongen zijn en hunne kronkelwegen, die nog geen menschelijke voet heeft betreden. Niets stoort daar de stilte dan het gegons der insecten, het gezang der vogelen, het gehuil der wilde dieren, het geruisch der bladeren, het vallen van oude takken. Het is alsof het gewas zich ongestoord en zonder toezigt weelderig voortplant. Slingerplanten klimmen van boom tot boom op; schoone orchideën hangen van de stammen en takken. Men vraagt, waarom is zooveel schoonheid, zooveel luister in het niet gelaten? Maar is het inderdaad zoo? Voor den Schepper moet de beschouwing zijner werken, zelfs waar zij voor het menschelijke oog onzigtbaar blijven, aangenaam zijn en deze half verborgen, half ontwikkelde schatten zijn slechts afgezonderde stapelplaatsen, die den mensch overgelaten zijn te exploiteren; zij zullen de nieuwsgierigheid opwekken en de nasporingen van latere eeuwen beloonen. De mensch zwerve waar ook, hij exploitere zooveel hij wil; hij moge weetgierig en vindingrijk zijn, overal vindt hij, alom zal er steeds boven en rondom hem een oneindig en door tallooze geslachten heen onuitputtelijk veld tot bearbeiding voor de toekomst zijn.

HOOFDSTUK V.
BESTUUR, ADMINISTRATIE, ENZ

Aan het hoofd van het bestuur van den Philippijnschen Archipel staat een kapitein- en Gouverneur-Generaal, die te Manilla, de hoofdstad der eilanden resideert, en deze niet mag verlaten zonder toestemming van den Souverein van Spanje. Naast het bestuur over Cuba, is ’t het belangrijkste en meest winstgevende ambt dat het kabinet van Madrid kan wegschenken en was het helaas meestal eene der prooijen, die betwist werd door de ongelukkige en door de voorheerschende, politieke partij genomen werd. Het was dan ook eene treurige bezigheid voor mij de collectie portretten na te gaan van al de geregeerd hebbende Gouverneurs-Generaal en zoovele lijsten te zien die op toekomstige aanvulling wachtten, – welke de muren versierden van de schoone vertrekken die ik in het paleis bewoonde. Sedert 1835 hebben vijf tijdelijke en elf definitieve benoemingen tot Gouverneur-Generaal plaats gehad. Sommigen hunner bekleedden hunne magt slechts weinige maanden, en werden ten gevolge van ministriële verandering te Madrid, vervangen. Onder andere hooge ambten moet ik opmerken, dat sedert 1830 slechts twee aartsbisschoppen geregeerd hebben, terwijl men rekent dat de hoofden van de departementen tien jaren in functie blijven. De schadelijke gevolgen, die zulk een onzekere toestand in het hoogste bestuur op de algemeene belangen heeft, zijn onberekenbaar. De herhaalde en plotselinge veranderingen en benoemingen komen dan ook in geenen deele overeen met de begrippen van monarchaal en erfelijk bestuur, maar veeleer met de republikeinsche instellingen van de Westersche volkeren, en de langzame ontwikkeling der onmetelijke hulpbronnen van deze schoone eilanden is dan ook voorzeker voornamelijk toe te schrijven aan deze afwisselingen in het hoogste bestuur.

De titels van den Kapitein-Generaal beslaan een bladzijde en omvatten de gewone werkzaamheden van het bestuur, met uitzondering van het gezag over de vloot, dat aan den Spaanschen Minister van Marine is opgedragen, en van eene eenigzins beperkte magt in geestelijke zaken, hetgeen een uitvloeisel is van de uitsluitende vestiging van het Roomsch-Katholieke geloof.

De Luitenant-Gouverneur, die de plaats van den Kapitein-Generaal bij diens dood inneemt, wordt de Segundo Cabo of tweede opperhoofd genoemd.

De Philippijnsche eilanden zijn in provinciën verdeeld, die ieder onder het toezigt van politiek-militaire gouverneurs, of alcaldes mayores staan, meestal burgerlijke personen.

Wanneer het Gouvernement militair is, oefent een adsistent-luitenant-gouverneur, die den graad van doctor in de regten moet hebben verkregen, de eerste regtsmagt (de primera instancia) uit, doch de alcaldes vereenigen dit gezag in hunne eigen personen. Beiden beschikken in hunne provinciën over het militaire gezag en hebben het toezigt over de inning der inkomsten, onder verantwoordelijkheid aan den algemeenen administrateur der belastingen.

De provinciën zijn verdeeld in pueblos (steden of dorpen); aan het hoofd van elk staat een inlandsche Indiaan of mesties, die gobernadorcillo (verkleinwoord van Gouverneur) wordt genoemd. Hij wordt in de uitoefening zijner functiën bijgestaan door inlandsche luitenants en alguacils, wier aantal van de hoegrootheid der bevolking afhangt. Dit ligchaam, dat, als het verzameld is, de principalia van de pueblo wordt genoemd, beslecht alle kleine geschillen van politie of burgerlijke kwestiën tusschen de inlanders waar het de regten van personen en eigendommen geldt. In districten waar de Chinezen of hunne afstammelingen in vrij grooten getale zich bevinden (waar zij onder den naam van Sangleyes bekend zijn) staat men deze toe, onder bijzondere magtiging van het Gouvernement principalia uit hun midden te kiezen, die aan hun Indische regtspraak niet onderworpen zijn. Deze principalia zijn waarlijk door ’t volk gekozen overheidspersonen en zijn er vooral belast met de geestelijkheid in alle zaken te assisteren die op de openbare eeredienst en de geestelijke magt betrekking hebben. Zij beslissen kwestiën, die tot twee taïls goud of 44 zilveren dollars bedragen. Zij trachten licht te verspreiden over criminele zaken, wier behandeling aan het provinciale opperhoofd zijn opgedragen; werken mede tot inzameling van de koninklijke inkomsten, kondigen de bevelen van het Gouvernement onder het volk af en mogen eene geringe doch bepaalde belasting heffen ten einde hunne waardigheid op te houden.

Behalve deze, heeft men in iedere pueblo zekere beambten, die Cabezas (hoofden) de Barangay worden genoemd. Een barangay is eene verzameling van de hoofden van familiën of van personen die belasting betalen; het aantal dezer lieden bedraagt gewoonlijk 40 à 50. Deze staan onder speciaal toezigt van den cabeza, die in hun midden moet wonen en onder borgtogt, de aan den Staat verschuldigde belastingen moet innen. Hem is opgedragen geschillen te vereffenen en vrede en rust te bewaren, de verschillende posten onder de leden van den barangay te verdeelen en de belastingen op te zamelen om den gobernadorcillo of diens plaatsvervanger te betalen. De cabeza’s worden tevens als de procuradores of regtsgeleerden van deze kleine gemeenten beschouwd.

Er bestaat bijna geen twijfel dat de benoeming in vroegere tijden erfelijk was en er zijn zelfs nog plaatsen waar het erfregt wordt gehandhaafd. Over het algemeen echter heeft eene verkiezing plaats, en wanneer eene vacature ontstaat, stelt de gobernadorcillo met de andere cabeza’s een kandidaat aan de opperste magt voor; hetzelfde geschiedt wanneer de vermeerderde bevolking de benoeming van een nieuwen cabeza noodzakelijk maakt. De cabeza’s, hunne vrouwen en eerstgeborenen, die mede de belastingen moeten innen, zijn zelve van de betaling daarvan vrij.

In sommige provinciën worden de cabeza’s slechts voor drie jaren gekozen, waarna zij deel uitmaken van de principalia en den titel van Don erlangen. Ik herinner mij dat op eene plaats waar de principalia, die hare hulde kwam aanbieden, uit meer dan 70 personen bestond. Het Gouvernement klaagt over het toenemend aantal van die lieden, die van het betalen van belasting verschoond zijn, en ik meen dat men thans maatregelen beraamt om het privilegie eenigermate te beperken.

De verkiezing van den gobernadorcillo heeft jaarlijks op den 1sten April plaats. Er heerscht dan meestal een buitengewone drukte, daar men allerwege naar dit ambt haakt, dat wezenlijk gewigtig, populair en invloedrijk is. Drie kandidaten worden gesteld, waarvan een reeds de betrekking van gobernadorcillo moet bekleed hebben, en aan het oordeel van het Gouvernement onderworpen op of vóór den 15 Mei, terwijl de nieuw benoemde den 1sten Junij in functie treedt. Er heeft intusschen wel eens eene verandering van den datum plaats, daar waar, zooals in de tabaksdistricten, het tijdstip der verkiezing op dat van den oogst valt.

Het hoofd der provincie leidt gewoonlijk de verkiezingen, en de voornaamste geestelijke wordt hiertoe mede uitgenoodigd. Bij hunne afwezigheid, kan een inlandsche Spanjaard door de opperste magt daartoe aangewezen worden.

Voor iedere pueblo zijn 13 kiezers – de gobernadorcillo en 12 inwoners – waarvan de helft de laatstgenoemde betrekking moet hebben bekleed en cabezas moeten geweest zijn, terwijl de andere helft in de uitoefening dezer functiën is; zij moeten tevens erkende goede middelen van bestaan hebben; bedienden worden uitgesloten en ook diegenen welke tot criminele straffen zijn veroordeeld.

Voorts wordt vereischt dat de gobernadorcillo een inlandsche Indiaan of mestizo is, een inwoner van de plaats waar hij fungeert en boven de 25 jaren oud; dat hij de ondergeschikte posten van luitenant of cabeza bekleed heeft; dat zijne boeken in orde zijn en hij geen land in eigendom van de gemeente of geen monopolie (estanco) van het Gouvernement heeft. Gelijke voorwaarden bestaan voor den 1sten luitenant en de voornaamste (inlandsche) magistraten, die ter beslissing van kwestiën benoemd worden aangaande het zaaijen, de politie en het vee. Deze magistraatspersonen moeten den rang van gobernadorcillo bekleed hebben. Wat betreft de mindere regterlijke ambtenaren en hunne assistenten, maakt de gobernadorcillo, voordat hij zijne functiën nederlegt, eene lijst op die aan de autoriteit voor de verkiezingen wordt voorgelegd; en na den pastoor (cura) en het commité der verkiezingen gehoord te hebben, keurt de president de lijst goed ter verzending naar het opperste gezag; vindt hij echter tweedragt en verdeeldheid van meeningen onder de voor hem geplaatste partijen, dan is hij zelf gemagtigd kandidaten voor te stellen.

Van al de handelingen wordt proces-verbaal opgemaakt, dat door den president, den pastoor (als hij tegenwoordig is), de kiezers en den notaris wordt geteekend en naar het opperbestuur wordt verzonden, behalve in de aan de hoofdstad grenzende provinciën. De president mag in het proces-verbaal ook doen opnemen zijne aanmerkingen en het antwoord daarop. Bij een decreet van 1850 werd de algemeene invoering van dit stelsel bevolen. Het schijnt mij wel toe de vermelding waard te zijn en aan te toonen hoevele goede elementen van een wijs bestuur in de populaire instellingen van de Philippijnsche eilanden gelegen zijn.

De Chinezen uit de hoofdstad mogen Christelijke bekeerden uit hun midden, onder voorzitterschap van den alcalde-major van Manilla, kiezen voor de ambten van gobernadorcillo, 1sten luitenant en voornaamsten alguacil (baljuw). De ondergeschikte regterlijke ambtenaren worden bilangos genoemd en door den gobernadorcillo bij diens benoeming verkozen. Het innen van belastingen van de Chinezen is niet aan hunne principalia overgelaten, maar geschiedt door den alcalde-major of opperhoofd. Een ambtenaar is belast de Chinezen te classificeren en de op te brengen belastingen te schatten naar het vermogen van den belastingschuldige, die een zoogenaamd patente industrial heeft.

De gobernadorcillo’s en regterlijke ambtenaren hebben zitting in tegenwoordigheid van de provinciale hoofden, die de parochiale geestelijkheid aanmanen hun met verschuldigde achting en eerbied te behandelen.

Mallat, wiens geographische geschiedenis der Philippijnen in 1846 is gepubliceerd, merkt op, dat van alle door de Europeanen gestichte koloniën, deze streken welligt het minst bekend en het meest waardig zijn om bekend te worden. Het aantal eilanden waaruit de archipel bestaat; hunne groote uitgestrektheid en grenzelooze verscheidenheid; de vooruitgaande bevolking van velen; de aard van het klimaat; de bewonderenswaardige vruchtbaarheid van den grond; de onuitputtelijke rijkdom aan heuvelen, valleijen en vlakten – dat alles biedt de beschaving en haar verzachtenden invloed overvloedige belooningen aan.

Maar wat betreft de «nijvere gewoonten» der inlanders, – daaromtrent kan ik, evenmin als Mallat, hoop voeden. Het is juist het gebrek aan deze «industriële gewoonten» onder 4 of 5 millioen inwoners, dat de Philippijnen zoozeer ten achteren heeft gehouden.

Java onder het bestuur der Hollanders en Cuba onder de Spaansche regering, bieden, zonder twijfel, veel gunstiger tooneelen aan dan de Philippijnen; maar vele van de zwarigheden die de Kapitein-Generaal van Manilla ondervindt, zoowel op godsdienstig terrein als op maatschappelijk gebied, hinderen den Gouverneur-Generaal van Batavia niet; het eiland Java, het meest productive van Neêrlandsch-Indië, heeft met al die moeijelijkheden niet te kampen en men kan niet zeggen, dat zelfs Sumatra en Borneo met het voordeeligste der Philippijnsche eilanden gelijk gesteld kunnen worden.

Vele gebreken, die thans op den weg van verbetering zijn, moet men toeschrijven aan den aard van de oorspronkelijke verovering en aan het vroegere bestuur der Philippijnen. In Amerika en de West-Indiën spreidden de militaire veroveraars al hunne magt ten toon, terwijl het bezit en de plundering van nieuw grondgebied door het Spaansche hof werd aangemoedigd en door den Spaanschen aanvaller werd begeerd. Geheel anders echter was de staatkunde in de Philippijnen, waar slechts een klein korps soldaten door ijverige zendelingen werd vergezeld, wier doel het veeleer was de Indianen te bekeeren en tot Christenen te maken, dan hen te plunderen en uit te roeijen. Deze monniken verkregen langzamerhand een grooten invloed over de Indianen. De belangen van den handel zijn steeds door de Hollandsche kolonisten in aanmerking genomen en onder Britsche avonturiers is het handels-element steeds naauw verbonden geweest met het verlangen naar grondgebied. Bij de Spanjaarden daarentegen moet men erkennen dat het godsdienstige doel – welke de waarde daarvan dan ook zij – nooit verlaten of vergeten is. Geestelijk gezag en magt zijn in de Philippijnen doorweven met de staatsmachine van het Gouvernement en ook in het dagelijksche leven worden die ten toon gespreid.

Zulk een geestelijke werking heeft betrekkelijk weinig op de Philippijnen uitgerigt. De ontwikkeling, die de innerlijke emancipatie aan zoovele Protestantsche landen en hunne onderhoorigheden heeft gegeven, is nog tot slechts weinige katholieke koloniën doorgedrongen; doch die emancipatie is inderdaad dan ook niet over een te brengen met de meer strenge begrippen en leerstellingen van Rome. Doch in het geval van de gelukkigste poging tot kolonisatie door de Britten, zijn de inlandsche stammen of geheel verdwenen of smelten weg, terwijl de vermenging van Spaansch en vreemd bloed in de Spaansche koloniën niet alleen de vermeerdering der inlandsche bevolking heeft mogelijk gemaakt, maar zelfs niet in staat is geweest hun nationaal karakter te veranderen of meer te doen dan dit gering te wijzigen. De katholieken hebben zich ongetwijfeld daarop beroemd, dat Francis de Xavier en zijne volgelingen meer voor de Roomsche kerk wonnen in het Oosten dan Luther of Calvin daarvan ooit in het Westen hadden ontnomen; doch de waarde der veroveringen, vergeleken bij die van de verliezen en opofferingen, zou, wel beschouwd, de schaal meer ten gunste van de Protestanten doen overhellen.

Ongetwijfeld geven de groote verwijdering der Philippijnen van Europa en de moeijelijke en weinige communicatie aan de plaatselijke autoriteiten eene grooter onafhankelijkheid in haar bestuur dan dit haar anders vergund zou zijn; bij den dood van een Gouverneur was algemeen de aartsbisschop zijn opvolger; zijne nabijheid bij het Gouvernement en gedurig verkeer daarmede versterkten natuurlijk zijne eigene magt en die van alle geestelijken, die hem ondergeschikt waren.

In de vroegere tijden der Europesche kolonisatie intusschen deden de Portugezen, die wangunstig waren op alle Europesche tusschenkomst buiten de hunne met natiën ten Oosten van de Kaap, al het mogelijke, om te voorkomen dat eene andere vlag dan die van Lusitanië in de Oostersche wateren zou worden gezien. Ten opzigte van de zendelingszaken intusschen liepen hunne inzigten nog al ineen met die van de Spaansche priesters, en hunne handelingen kwamen met die der Spanjaarden overeen, vooral in zoo verre zij beide hunne rigting kregen van den hoogepriester te Rome. Men moet echter niet vergeten dat, welke vorderingen het Christendom reeds in de Philippijnen gemaakt heeft, de vervolgingen, rampen, teleurstellingen en de dood van zoo menigen Christen leeraar in Japan waarschijnlijk te wijten is aan den kwalijk geleiden ijver van de Portugesche Evangeliepredikers in deze nog afgelegener streken. Het is goed voor de belangen der waarheid evenzeer als voor die van handel en beschaving, dat in de laatste tijden een geest van meerdere gematigdheid en verdraagzaamheid met den vooruitgang van den Europeschen invloed in het Oosten is gepaard gegaan.

Het betrekkelijk kleine aantal Spaansche kolonisten in de Philippijnen zou hen niet in staat stellen, zelfs wanneer dit in hun voornemen ware gelegen, hetgeen niet zoo schijnt geweest te zijn, zich onnoodig te mengen in de gebruiken der Indianen, of in hunne wijze van administratie of bestuur, uitgezonderd in zooverre hunne bekeering tot het Christendom de invoering van Christelijke grondregelen noodig maakte, terwijl de monniken hunne werking gereedelijk bepaalden tot de maatschappelijke gewoonten van het volk en hierin, even als zij tot nog toe doen, vele der voorvaderlijke vormen van administratie en bestuur eerbiedigden, die sedert onheugelijke tijden onder hen bestaan hadden.

Men heeft zich bespiegelingen voorgesteld – en Mallat wenscht zulk eene gebeurtenis vurig – dat in den loop van tijden de Philippijnen de dominerende politieke magt van de Oostersche wereld zouden worden en aan hunnen overheerschenden invloed den Nederlandschen Archipel, de Stille Zee, Australië en zelfs China en Japan zouden onderwerpen, – dat Manilla zelfs bestemd zou zijn de grootste haven van de Oostersche en Zuid-Oostersche wereld te worden. Mallat gaat zelfs verder; hij zegt: «Manilla kan zelfs gemakkelijk het centrum van den in- en uitvoer van den geheelen aardbol worden.» Het zal zich met eene eenigzins minder schitterende toekomst moeten te vreden stellen. Zijne handelsbetrekkingen mogen zich ver uitstrekken en de Spaansche archipel kan in waarde toenemen en zijnen invloed versterken; doch in de groote ontwikkeling van de handelsbetrekkingen in de Oostelijke wereld zullen de Philippijnen zich met matige, ofschoon belangrijke voordeelen moeten vergenoegen, zelfs onder de beste administratie en de wijste staatkunde.

De tropische gewesten lokken geene duurzame kolonisten uit het Westen. De vreemde koopman komt om zich eene wat hij noemt evenredige fortuin te verschaffen en daarna weder te vertrekken; de hoogste openbare ambtenaar is onder of boven, maar nooit van het volk. Alles waarop gelet moet worden is het populaire element. Waaruit zijn de millioenen zamengesteld en hoe kan men ze analyseren? Er is geene reden te vermoeden dat zij naar politieke magt of souvereiniteit zullen haken. Hunne voorouderlijke gewoonten zouden geene algemeene organisatie toelaten. De verschillende stammen en geslachten zouden nimmer in één nationaal ligchaam vereenigd kunnen worden of één inlandsch hoofd erkennen. Alle orde en bestuur onder hen is locaal; uitgezonderd onder en voor hunne meesters hebben de verschillende eilanden geenerlei of weinig verkeer onderling. De Tagalees en de Basajer stemmen niet met elkander overeen. Misnoegen zou wanorde veroorzaken, die, zoo zij niet gecontroleerd werd, tot anarchie, niet tot een behoorlijk bestuur zou leiden.

De Philippijnen zijn vrij van den vloek der slavernij. De tijd zal het vraagstuk oplossen of de arbeid van den vrijen man op den duur met dien van den slaaf kan vergeleken worden, vooral in de tropische gewesten, allen echter, die «vooruitgang» in de wereld zien, wenschen de afschaffing van de slavernij en meenen dat de beschaving en het Christendom, de uitroeijing van dien gruwel eischen.

Hoe het zij, de Philippijnen hebben veel aan het moederland opgebragt, en doen dit nog, vooral boven de bepaalde belasting, situado genaamd. Spanje heeft in zijne groote verlegenheid meermalen de hulp der Philippijnen ingeroepen en het is alleen aan het crediet van de opvolgende Gouverneurs-Generaal te danken, dat, welke wanorde ook in de finantiën van het moederland heerschte, zij die van de Philippijnsche schatkist afhankelijk waren, weinig reden tot klagen hadden, en terwijl het schiereiland in gevaarlijke botsingen gewikkeld was, voor zijne onafhankelijkheid en zelfs voor het blijven bestaan van de natie werd de algemeene rust van de koloniën voldoende gehandhaafd; de gewone loop der zaken werd nu en dan wel verstoord, doch dan voor korten tijd.

Men zou denken dat geene wettelijke regeling de magt van den Onderkoning of Kapitein-Generaal bepaalt; maar telkens wanneer eene belangrijke kwestie aanhangig is, moet men zich tot Madrid wenden; dan ziet men dat de teugels van het bewind over dezen uitgestrekten Archipel eigenlijk in handen zijn van het Spaansche Kabinet, dat niet bij magte is groote misbruiken tegen te gaan of eenige belangrijke hervorming in te voeren. De Gouverneur-Generaal moest eene meer uitgestrekte magt hebben, natuurlijk altijd onder persoonlijke verantwoordelijkheid voor de uitoefening daarvan. Daar hij, zoo men een geschikt persoon kiest, in de plaatsen zelve meer zou weten, dan de vreemdelingen daarbuiten, zou zijn bestuur ook om die meerdere kennis vertrouwen verdienen. Te regt zegt een Castiliaansch spreekwoord: «mas sabe el loco en su casa que el cuerdo en la agena» (een gek weet meer van zijn eigen huis dan een wijze omtrent dat van een ander). Hij moest eene ruime bezoldiging ontvangen, opdat ook de oorzaken van verdenking uit den weg geruimd zouden worden. Hij moest omgeven zijn door een raad, uit bekwame mannen bestaande. Zulk een ligchaam moest natuurlijk vele zaken behandelen en tot eene plaatselijke machine worden om bouwstoffen te verschaffen voor eene verbeterde administratie als overzigten en statistieke opgaven van het land en de bevolking, hetgeen tot eene meer doelmatige verdeeling van provinciën, districten en pueblos zou leiden. Een eenvoudig wetboek van burgerlijk en strafregt zou een groote zegen zijn en moest, in zoover de belangen van het regt dit zouden vorderen, gegrondvest zijn op de zeden en gewoonten van het volk, terwijl het een plaatselijk administratief bestuur onder de inlanders zou moeten vestigen, altijd in zooverre dit met het belang overeenkomstig was.

Niets zou heilzamer voor de belangen van Manilla zijn, dan een krachtig comité voor publieke werken dat zich speciaal zou bezig houden om de middelen van gemeenschap gemakkelijker te doen worden. De kosten en moeijelijkheid van vervoer zijn de voornaamste beletselen voor de ontwikkeling van ’s lands hulpbronnen en de langzame voortgang van de weinige werken, die nog ondernomen zijn, is ontmoedigend voor degenen die hoop geven, en teleurstellend voor hen, die verwachten er voordeel van te trekken. In vele provinciën zijn de bruggen in ellendigen toestand en de wegen meestal onbegaanbaar. Zelfs op het volkrijke eiland Panay vertraagt de zeer kostbare en vervelende gemeenschap het vervoer van producten naar de hoofdstad en belemmert natuurlijk de ontwikkeling van den handel. Er ontbreekt – hieraan is niet te twijfelen – veel leidend talent en speciale kennis, die de nieuwere wetenschap kan verschaffen. Daar de bouw van bruggen meestal aan de ruwe handwerkers wordt overgelaten, die in dienst van de Spaansche beambten zijn, of wel aan de leiding der monniken wier algemeene grondstelling het stare super antiquas vias is, kan het geene verwondering baren dat men zoovele voorbeelden ziet van ruwen, onveiligen en onoogelijken bouw. Bovendien moet eene raming van de kosten der voorgestelde plannen naar de hoofdstad worden gezonden en dan is het naauwelijks anders te verwachten dan dat men ook hierbij, even als bij alles, eene kortzigtige en zeer kostbare spaarzaamheid zal ontmoeten. De uitgaven overtreffen daarbij bijna altijd de gemaakte raming; het werk wordt dan gestaakt en soms geheel ter zijde gelegd. Er zijn geene geldmiddelen en de staatkunde evenmin als de vaderlandsliefde zullen die bezorgen. Zelfs wanneer hij sterk geprikkeld wordt, gaat de Indiaan langzaam voort; bij hem bestaat uit zich zelf geen ijver voor de bevordering van het algemeene welzijn. Er bestaat geen drang van buiten om de autoriteiten tot verbeteringen aan te sporen en daardoor is daarop weinig te hopen, behalve van directe administrative werking.

Ik kan naauwelijks met stilzwijgen voorbijgaan aan het romantische werk van de la Gironière7, daar dit het onderwerp van veler gesprekken op de Philippijnen was. De schrijver had daar 20 jaren gewoond, maar volgens de ondervinding van hen, die er meer dan tweemaal twintig jaren waren gevestigd, vond ik weinig bevestiging van de vreemde verhalen die hij ons in zijn zonderling werk opdischt. Hij hield zijn verblijf op een der Philippijnsche eilanden, tijdens ik die bezocht en ik meen dat hij toen nog op het landgoed woonde dat hij vroeger – doch zooals men mij zeide, thans niet meer – bezat8. Ik bezocht zijn «Paradijs» niet, maar had een aangenaam gesprek met een Franschen heer, die thans zijne betrekking vervult. Ik trof niets van de buitengewone woestheid aan, waarmede de la Gironière zelf zegt omgeven te zijn, en het antwoord op de vragen die ik aan de naburige autoriteiten deed omtrent de juistheid zijner schilderingen van het Indiaansche karakter, was meestal een schouder ophalen of een glimlach en eene verwijzing naar mijne eigene ondervinding. Maar de heer de la Gironière heeft welligt naar de eer gehaakt van een’ Bernardin de St. Pierre of een Defoe en gedacht dat een paar romaneske en tragische opluisteringen de belangrijkheid van zijn persoonlijk drama zouden verhoogen. «De geheele wereld is een schouwtooneel», en als een acteur op dat tooneel, achtte de heer de la Gironière zich misschien geregtigd tot eenige overdrijving in zijne beschrijving, vooral als op het door hem gekozen «tooneel» de wonderen van zijnen arbeid konden voorgesteld worden.

7.Hiervan bestaat eene Engelsche vertaling: “,” Vizetelly 1853.
8.Ik vernam van den Gouverneur-Generaal dat de heeren de la Gironière en Montblanc thans onder bescherming van het Fransche Gouvernement met “eene wetenschappelijke zending naar de Philippijnen” belast zijn.
Возрастное ограничение:
12+
Дата выхода на Литрес:
28 октября 2017
Объем:
426 стр. 28 иллюстраций
Правообладатель:
Public Domain

С этой книгой читают