Читать книгу: «Heerser, Rivaal, Banneling », страница 3

Шрифт:

Pas toen hij bij de koninklijke vertrekken kwam, had hij zichzelf ervan overtuigd dat het niet belangrijk was. Wie kon er nu vat krijgen op zij die met magie speelden? Wat belangrijk was, was het feit dat Irrien plannen had met het Rijk, en dat die plannen tot dusver zeer voorspoedig verliepen.

En het zou nog beter worden, hoewel hij wel een vervelende nasmaak in zijn mond had. Wat wilde die tovenaar met de jongen? Wat bedoelde hij met dat hij hem in een wapen wilde veranderen? Op de één of andere manier deed alleen al de gedachte aan hem Irrien huiveren, en dat haatte hij. Irrien had altijd geclaimd voor niemand bang te zijn, maar die Daskalos…

Hij was heel bang voor hem.

HOOFDSTUK VIER

Thanos wist dat hij naar de horizon zou moeten kijken. Maar op dat moment kon hij alleen maar naar Ceres kijken, overspoeld door gevoelens van trots, liefde en verbazing. Ze stond op het voorsteven van hun kleine boot en liet haar hand door het water glijden terwijl ze de haven uitvoeren, het open water op. Om hen heen glinsterde de lucht, en de onzichtbare nevel die om hen heen hing leek het licht te verdraaien.

Op een dag, wist Thanos, zou hij met haar trouwen.

“Ik denk dat dit wel genoeg is,” zei Thanos zachtjes tegen haar. Hij kon aan haar gezicht zien hoeveel inspanning het haar kostte. De kracht vergde veel van haar.

“Nog… een beetje… verder.”

Thanos legde een hand op haar schouder. Ergens achter zich hoorde hij Jeva naar adem snakken, alsof de Bottenvrouw verwachtte dat hij door de kracht naar achteren geslingerd zou worden. Thanos wist echter dat Ceres dat hem nooit aan zou doen.

“We zijn veilig,” zei hij. “Er is niemand achter ons.”

Hij zag Ceres zich omdraaien en verrast opkijken toen ze zag dat ze nu in het diepe water voeren. Had het zoveel concentratie gevergd om de nevel vast te houden? Hoe dan ook, er was nu niemand meer achter hen. De oceaan was leeg.

Ceres haalde haar hand uit het water en wankelde even. Thanos ving haar op en hield haar staande. Na alles dat ze doorstaan had, was hij verbijsterd dat ze zoveel kracht had getoond. hij wilde er voor haar zijn. Niet af en toe, maar altijd.

“Ik ben in orde,” zei Ceres.

“Je bent veel meer dan dat,” verzekerde Thanos haar. “Je bent geweldig.”

Geweldiger dan hij ooit had kunnen bevatten. Het was niet alleen dat Ceres mooi en slim en sterk was. Het was niet alleen dat ze machtig was, of dat ze het welzijn van anderen consistent voor dat van zichzelf plaatste. Het was dat alles, maar het was nog meer.

Zij was de vrouw van wie hij hield, en na alles dat er in de stad was gebeurd, was zij de enige vrouw van wie hij hield. Thanos dacht na over wat dat betekende. Ze konden samen zijn nu. Ze zouden samen zijn.

Ze keek naar hem op en kuste hem. Het was een voorzichtig moment, vol tederheid. Thanos betrapte zichzelf erop dat hij wenste dat die kus zijn hele leven kon vullen, en dat hij zich nergens anders meer druk over hoefde te maken.

“Je hebt mij gekozen,” zei Ceres. Ze raakte zijn gezicht aan toen ze hem losliet.

“Ik zal altijd voor jou kiezen,” zei Thanos. “En ik zal er altijd voor je zijn.”

Ceres glimlachte, maar Thanos zag ook een onzekere blik in haar ogen. Dat kon hij haar niet kwalijk nemen, maar tegelijkertijd wenste hij dat die er niet was. Hij wenste dat hij die onzekerheid weg kon nemen, en dat alles goed was tussen hen. Hij stond op het punt om haar om meer te vragen, maar hij wist het wanneer hij niet moest aandringen.

“Ik kies ook voor jou,” verzekerde Ceres hem, maar ze liet hem los. “Ik moet met mijn broertje en vader praten.”

Ze liep naar waar Berin met Sartes en Leyana stond. Een gelukkig uitziend gezin. Een deel van Thanos wenste dat hij simpelweg bij hen kon gaan staan, zodat hij er ook bij kon horen. Hij wilde deel uitmaken van Ceres leven, en hij vermoedde dat zij dat ook wilde, maar Thanos wist dat het ook tijd zou kosten voor alles weer goed was tussen hen.

Dat was de reden dat hij niet achter haar aan ging. Dus Thanos bleef staan waar hij stond, en dacht na over de andere inzittenden. Het waren er heel wat voor zo’n kleine boot. De drie krijgsheren die Ceres had gered roeiden het meest, hoewel ze nu ze de haven uitwaren spoedig het zeil zouden kunnen hijsen. Akila lag op zijn zij, terwijl één van de voormalige dienstplichtigen die Sartes had bevrijd druk op de wond uitoefende.

Jeva liep naar hem toe.

“Je bent een idioot als je haar laat gaan,” zei Jeva.

“Een idioot?” antwoordde Thanos. “Is dat hoe je iemand bedankt die je net heeft gered?”

Hij zag de Bottenvrouw haar schouders ophalen. “Je bent ook een idioot dat je dat hebt gedaan. Je eigen leven op het spel zetten voor een ander is dom.”

Thanos hield zijn hoofd schuin. Hij wist niet of hij haar ooit zou kunnen begrijpen. Maar, dacht hij terwijl hij een blik op Ceres wierp, dat was niet alleen op Jeva van toepassing.

“Je leven op het spel zetten is wat je doet voor je vrienden,” zei Thanos.

Jeva schudde haar hoofd. “Ik zou mijn eigen leven niet in gevaar brengen voor jou. Als het jouw tijd is om je bij de geesten van je voorouders te voegen, dan is het je tijd. Het is zelfs een eer.”

Thanos wist niet wat hij daarvan moest maken. Was ze serieus? Zo ja, dan leek het een beetje ondankbaar, gezien het risico dat hij en Ceres hadden genomen om haar te redden.

“Als ik had geweten dat het zo’n eer was om het boegbeeld van één van de schepen van de Eerste Steen te zijn, had ik je daar wel laten hangen,” zei Thanos.

Jeva keek hem licht fronsend aan. Nu was het haar beurt om te achterhalen of hij serieus was of niet.

“Je maakt een grapje,” zei ze, “maar je had me achter moeten laten. Zoals ik al zei, alleen een dwaas riskeert zijn leven voor anderen.”

Die filosofie was te wreed voor Thanos.

“Nou,” zei hij. “Ik ben in ieder geval blij dat je nog leeft.”

Jeva leek even na te denken. “Ik ook. Wat vreemd is. De doden zullen niet blij met me zijn. Misschien heb ik nog meer te doen. Ik zal met je meegaan tot ik weet wat dat is.”

Ze zei het alsof het iets was dat vast stond, iets waar Thanos niets over te zeggen had. Hij vroeg zich af hoe het moest zijn om te leven met de zekerheid dat de doden de leiding hadden.

“Is het niet vreemd?” vroeg hij haar.

“Wat is vreemd?” antwoordde Jeva.

“Je leven leiden in de veronderstelling dat de doden alle beslissingen nemen.”

Ze schudde haar hoofd. “Niet allemaal. Maar ze weten meer dan wij. Ze zijn met meer dan wij. Als zij spreken, moeten we luisteren. Kijk naar jezelf.”

Thanos fronste. Hij was niet één van de Bottenmensen die zich liet commanderen door degenen die met de doden spraken.

“Ik?”

“Zou je in deze situatie hebben gezeten zonder de beslissingen die je ouders en de ouders van je ouders hebben gemaakt?” vroeg Jeva. “Je bent een prins. Al je macht rust op de doden.”

Ze had een punt, maar Thanos wist niet of dat hetzelfde was.

“Ik bepaal wat ik doe voor de levenden, niet voor de doden,” zei hij.

Jeva lachte alsof het een bijzonder goede grap was, en kneep haar ogen toen samen. “Oh, je bedoelt het serieus. Wij hebben ook mensen die dat zeggen. Het zijn voornamelijk gestoorden. Maar ja, deze wereld is gestoord, dus wie ben ik om hen te veroordelen? Waar gaan we nu heen?”

Thanos had daar geen antwoord op.

“Ik weet het niet,” gaf hij toe. “Mijn vader vertelde me waar ik meer te weten kon komen over mijn echte moeder, en daarna zei de voormalige koningin dat ze ergens anders was.”

“Nou,” zei Jeva. “We moeten gaan. Nieuws van de doden mag niet genegeerd worden. We zouden ook terug kunnen gaan naar het land van mijn volk. Ze zullen ons verwelkomen na wat er met de vloot is gebeurd.”

Ze leek niet ontmoedigt door het vooruitzicht dat ze haar mensen over alle doden moest vertellen. Ze leek ook van tijd tot tijd even naar Ceres te kijken, met een blik van bewondering in haar ogen.

“Ze is alles dat je zei dat ze is. Wat er ook tussen jullie in staat, los het op.”

Ze deed het zo simpel klinken, alsof het zo eenvoudig was als het alleen maar uitspreken. Thanos betwijfelde dat iets ooit zo simpel kon zijn.

“Ik probeer het.”

“Doe beter je best,” zei ze.

Dat wilde Thanos ook. Hij wilde naar Ceres toe gaan en haar zijn liefde verklaren. Bovenal wilde hij haar vragen om de zijne te worden. Het leek alsof ze daar al eeuwen op wachtten.

Jeva wuifde hem weg. “Ga, ga naar haar toe.”

Thanos wist niet of hij het leuk vond om zo weggestuurd te worden, maar hij moest toegeven dat Jeva gelijk had als het aankwam op Ceres. Hij liep naar haar en de anderen toe, en zag dat ze een ernstige blik in haar ogen had.

Haar vader draaide zich naar hem om en pakte Thanos’ hand even vast.

“Het is goed om je weer te zien, jongen,” zei hij. “Als jij er niet was geweest hadden we het waarschijnlijk heel moeilijk gekregen.”

“Jullie zouden wel een uitweg gevonden hebben,” zei Thanos.

“Nu moeten we onze weg vinden,” antwoordde Berin. “Het lijkt erop dat iedereen hier ergens anders heen wil.”

Thanos zag Ceres knikken.

“De krijgsheren vinden dat we naar de vrije woestijn moeten gaan om huurlingen te worden,” zei ze. “Sartes heeft het erover dat hij terug wil naar het platteland van het Rijk. Ik denk erover om terug te gaan naar het Eiland van de Mist.”

“Jeva had het erover dat ze wel terug wil naar haar volk,” zei Thanos.

“En jij?” vroeg Ceres.

Hij dacht erover om haar te vertellen over het land van de wolkenbergen, over zijn moeder, en zijn kans om haar te vinden. Hij dacht dat hij overal wel kon wonen, zolang het maar met Ceres was. Maar toen keek hij naar Akila.

“Ik ga waar jij gaat,” zei hij, “maar ik denk niet dat Akila een lange reis zal overleven.”

“Dat denk ik ook niet,” zei Ceres.

Thanos kende haar goed genoeg om te weten dat ze al had besloten waar ze heen ging. Thanos was verrast dat ze niet al de leiding had genomen. Hij kon echter wel raden waarom. De laatste keer dat ze de leiding had gehad, had ze Delos verloren. Eerst aan Stephania, en toen aan Felldust.

“Het is goed,” zei Thanos, die haar arm aanraakte. “Ik vertrouw je. Ik ga waar jij gaat.”

Hij had het vermoeden dat hij niet de enige zou zijn. Ceres’ familie zou met haar mee gaan, en de krijgsheren hadden hun trouw aan haar gezworen, ondanks wat ze zeiden over elders het avontuur opzoeken. Wat betreft Jeva… wel, Thanos kende de vrouw niet goed genoeg om te weten wat zij zou doen, maar ze konden haar altijd ergens afzetten als ze dat wilde.

“We kunnen de smokkelboot die je naar Delos heeft gebracht niet inhalen,” zei Ceres. “Zelfs als we wisten waar ze was, kan deze kleine boot niet snel genoeg varen. En als we proberen om te ver te gaan… ik denk dat Akila dat niet zal halen.”

Thanos knikte. Hij had de wond gezien die de Eerste Steen hun vriend had toegebracht. Akila had tot dusver overleefd op pure wilskracht, maar hij had een echte genezer nodig, en snel.

“Waarheen dan?” vroeg Thanos.

Ceres keek hem aan, en toen naar de anderen. Ze leek bijna bang om te zeggen wat ze wilde zeggen.

“Er is maar één plek waar we heen kunnen,” zei Ceres. Ze verhief haar stem zodat iedereen op de boot haar kon horen. “We moeten naar Haylon.”

Haar vader en broertje begonnen meteen hun hoofd te schudden. Zelfs de krijgsheren leken niet al te gelukkig.

“Haylon zal niet veilig zijn,” zei Berin. “Nu Delos gevallen is, zal het een doelwit zijn.”

“Dan moeten we hen helpen om het eiland te verdedigen,” zei Ceres. “Misschien zullen er deze keer geen mensen zijn die het onder ons vandaan proberen te trekken.”

Dat was een goed punt. Er waren meerdere redenen waarom Delos gevallen was: het formaat van de vloot uit Felldust, de mensen die niet waren gebleven om te vechten, het gebrek aan stabiliteit tijdens Stephania’s coup. Misschien zou het op Haylon anders zijn.

“Ze hebben hun vloot niet,” merkte Thanos op. “Ik heb de meesten overgehaald om Delos te helpen.”

Hij werd overspoeld door schuldgevoelens. Als hij Akila niet had overgehaald om te helpen, zouden zoveel goede mensen nu niet dood zijn, en zou Haylon de middelen hebben gehad om zichzelf te verdedigen. Zijn vriend zou nu niet gewond op het dek van hun boot hebben gelegen, wachtend op hulp.

“We… hebben er zelf voor gekozen om te komen,” bracht Akila uit.

“Als ze geen vloot hebben, is dat des te meer reden voor ons om ze te helpen,” zei Ceres. “Denk eens na. Het is de enige vriendelijke plek die in de buurt ligt. Ze hebben het Rijk tegengehouden, Felldust durfde toen niet aan te vallen. Ze hebben ons nodig. En Akila ook. We gaan naar Haylon.”

Thanos kon er niets tegenin brengen. Bovendien kon hij zien dat de anderen overtuigd waren. Daar was Ceres altijd al goed in geweest. Het was haar naam geweest, niet de zijne, die de Bottenmensen overtuigd had om te helpen. Zij was degene geweest die de mannen van Heer West had overtuigd, en de rebellen. Ze wist hem elke keer opnieuw te verbazen.

Thanos zou gaan waar zij heen wilde, naar Haylon en verder. Hij kon altijd nog op zoek gaan naar zijn afkomst. Ceres was nu belangrijk; Ceres, en overleven in de chaos die Felldust zou veroorzaken als ze zich voorbij Delos verspreidden. Hij had het op de steigers in Port Leeward gehoord: dit zou geen snelle inval zijn.

“We hebben één probleem als we naar Haylon willen,” merkte Sartes op. “Om daar te komen moeten we door de vloot van Felldust heen. Dat is in de richting waar ze vandaan kwamen, toch? En ik denk niet dat de schepen nog in de haven van Delos liggen.”

“Dat klopt,” zei Thanos, denkend aan wat hij in Felldust had gezien. Er hadden hele flottieljes gelegen die nog niet naar het Rijk waren vertrokken; de schepen van de andere Stenen die hadden afgewacht om te zien wat er zou gebeuren, of nog bezig waren met het inladen van voorraden zodat ze zich bij de plunderingen konden aansluiten.

Als ze zouden proberen om met hun kleine boot via de rechtstreekse route naar Haylon te varen, zouden ze veel risico lopen. Het zou een kwestie van geluk zijn of ze vijanden zouden tegenkomen onderweg, en Thanos betwijfelde of Ceres haar verdwijntruc nog een keer zou kunnen doen.

“We moeten eromheen,” zei hij. “We varen langs de kust tot we hun route voorbij zijn, en benaderen Haylon dan vanaf de andere kant.”

Hij kon zien dat de anderen daar niet blij mee waren, en Thanos had het vermoeden dat dat niet alleen kwam door de extra tijd die het zou kosten. Hij wist wat die route betekende.

Jeva was de enige die het uitsprak.

“Die route zou ons door de Monsterpassage brengen,” zei ze. “Dan kunnen we nog beter het risico nemen met Felldust.”

Thanos schudde zijn hoofd. “Ze zullen ons opjagen als ze ons zien. Op deze manier hebben we tenminste een kans om ongezien op Haylon te komen.”

“We hebben ook een kans om opgegeten te worden,” merkte de Bottenvrouw op.

Thanos haalde zijn schouders op. Hij kon niets beters bedenken. Ze hadden geen tijd om ergens anders heen te gaan, en er was geen betere weg. Ze konden of dit riskeren, of hier blijven zitten tot Akila stierf. En Thanos zou zijn vriend niet zomaar laten vallen.

Ceres leek hetzelfde idee te hebben.

“De Monsterpassage dus. Laten we het zeil hijsen!”

HOOFDSTUK VIJF

Ulren, de Tweede Steen, benaderde de vijfzijdige toren met de kalme vastberadenheid van een man die alles van tevoren had uitgedacht. Het stof wervelde in een eindeloze dans om hem heen, en zorgde dat hij wilde hoesten of zijn mond bedekken. Ulren deed geen van beide. Dit was een moment waarop hij sterk moest overkomen.

Er stonden wachters bij de deuren, zoals altijd het geval was. Ze werden ogenschijnlijk door alle vijf de Stenen ingehuurd, maar in werkelijkheid waren het Irriens mannen. Dat was de reden dat ze altijd hun speren kruisten, alsof ze iedere mindere Steen aan hun plaats wilden herinneren.

“Wie gaat daar?” riep één van hen.

Ulren glimlachte. “De nieuwe Eerste Steen van Felldust.”

Hij had een moment om te genieten van de geschokte blik in hun ogen, voor zijn mannen uit het stof verschenen en hun kruisbogen spanden. Hij had niet de hoeveelheid wapens die Irrien had, of de sluwe spionnen van Vexa, de rijkdom van Kas of de adellijke vrienden van Borion, maar hij had van alles genoeg. En nu had hij eindelijk het lef om er gebruik van te maken.

Hij genoot van de aanblik van de pijlen die zich door de borstkassen van de wachters boorden, de mannen die hem zo vaak hadden tegengehouden. Het was kinderachtig, maar dit was een moment om aan kinderachtigheid toe te geven. Dit was het moment waarop hij alles kon doen wat hij wilde.

Hij opende de deur met zijn sleutel en stapte het licht van de toren binnen. Wat zei het over de stad dat de met lampenrook gevulde lucht binnen beter was dan de buitenlucht? En toch, vandaag leek zelfs die zoet.

“Wees snel,” zei hij tegen de mannen en vrouwen die volgden. “Sla snel toe.”

Ze verspreidden zich, de glans van hun wapens dof in het schemerige licht. Toen er wachters uit één van de gangen kwamen, vielen ze geruisloos aan. Ulren stopte niet om naar het bloedvergieten te kijken. Dat was nu allemaal niet belangrijk.

Hij beklom de ogenschijnlijk eindeloze trap die naar de bovenste kamer leidde. Hij had dit nu al zo vaak gedaan, maar elke keer weer met de verwachting dat hij daar zou arriveren als een mindere, een tweede of een derde of een mindere, in een stad waar de Eerste van Vijf de enige belangrijke persoon was.

Dat was, in de ogen van Ulren, de wrede grap van deze stad. Iedereen vocht om bij de eerste vijf te horen, die samen zouden moeten werken. Maar iedereen wist dat de Eerste Steen de sterkste was. Ulren werkte al zo lang aan zijn plan om Eerste te worden dat hij zich niet kon herinneren dat hij ooit iets anders had gewild.

Hij was voorzichtig geweest, ondanks het feit dat dit altijd al van hem had moeten zijn. Hij had zijn macht opgebouwd door te beginnen met het grondgebied van zijn familie, wat hij geleidelijk aan had uitgebreid. Hij had zich om zijn middelen bekommerd zoals een tuinman voor een plant zorgde. Hij was zo geduldig geweest, zo ontzettend geduldig. Hij had bijna de plaats van de Eerste Steen bemachtigd.

En toen was Irrien verschenen, en moest hij weer een beroep doen op zijn geduld.

De moorden waren doorgegaan terwijl hij de ladder had beklommen. Bediendes in de kleuren van de Eerste Steen waren door zijn mannen vermoord. Zonder aarzeling, zonder spijt. Felldust was een land waar zelfs de meest onschuldig uitziende slaaf een dolk onder zijn kleren verborgen kon hebben, in de hoop hogerop de komen.

Er verscheen een soldaat uit de schaduw, en Ulren worstelde met hem, zoekend naar invloed.

De man was sterk, hoewel dat misschien gewoon een kwestie was van zijn leeftijd die hem tegenwerkte. Ulren had de afgelopen tijd gemerkt dat zijn lichaam pijn begon te doen als hij bezig was met zijn training, en de slavenmeisjes die ooit gewillig naar hem toe waren gekomen moesten nu hun blikken van afkeer en ontzetting verbergen. Er waren dagen dat hij een kamer in liep en zich nauwelijks kon herinneren waarom hij de moeite had genomen.

Maar hij was zijn sluwheid nog niet kwijt. Hij draaide mee met de kracht van de aanloop van de andere man, haakte zijn voet achter het been van zijn aanvaller, en duwde met al zijn kracht. De soldaat struikelde en viel toen van de wenteltrap. Ulren liet het aan zijn krijgers over om met hem af te rekenen. Het was voldoende dat hij niet zwak overkwam nu.

“Alles is gereed in de rest van de stad?” vroeg hij aan Travlen, de priester die zijn positie had opgegeven om met hem mee te lopen.

“Ja, mijn heer. Uw krijgers rekenen op dit moment met de laatste van Irriens mensen af die nog in de stad zijn. Veel van zijn handelsondernemingen hebben aangegeven zich bij u aan te willen sluiten. En wat betreft degenen die dat niet hebben gedaan, er is mij verteld dat de slachtpartijen genoeg waren om de goden zelf te behagen.”

Ulren knikte. “Dat is mooi. Accepteer iedereen die wenst zich bij ons aan te sluiten, en kijk dan wie degenen die de leiding over hen hebben kan vervangen. Ik heb geen tijd voor verraders.”

“Ja, mijn heer.”

“Goden,” zei Ulren, “komt er ooit een einde aan deze trappen?”

Een ander zou hebben overwogen om het hart van de macht van Felldust te verhuizen zodra hij de controle had, maar Ulren wist wel beter. In een land als dit was traditie heel belangrijk om de macht te behouden.

Ze bereikten de bovenste verdieping, waar bediendes en slaven bezig waren met het snijden van fruit en het dragen van water, wachtend op de bevelen van de andere Stenen. Ulren bleef staan terwijl zijn krijgers zich verspreidden.

“Zijn er hier slaven of bediendes van de Eerste Steen?” wilde hij weten.

Er kwamen er een aantal naar voren. Wat moesten ze anders? Irrien had hen hier achter gelaten. Misschien wilde hij dat ze wachtten tot hij terug was. Misschien gaf hij simpelweg niets om hen. Irrien bestudeerde de mannen en vrouwen die voor hem stonden. Hij wist dat Irrien genoten zou hebben van de angst op hun gezichten. Hij had genoeg tijd met de Eerste Steen doorgebracht om precies te weten wat voor soort man zijn rivaal was.

Ulren kon het niet schelen. “Vanaf dit moment zijn jullie allemaal mijn slaven. Mijn mannen zullen vaststellen wie van jullie het waard zijn om te houden, en wie aan de tempels geschonken zullen worden als offers.”

“Maar ik ben een vrij man,” klaagde één van de bediendes.

Ulren deed een stap naar voren en stak hem neer met een getand mes, omhoog door het sternum en toen door zijn rug naar buiten.

“Een vrij man die de verkeerde kant heeft gekozen. Is er nog iemand die dood wil?”

Ze knielden voor hem. Ulren negeerde hen en liep naar de grote dubbele deuren die de hoofdingang van de raadszaal vormden. Er waren nog andere ingangen, één voor elk van de Stenen. Dat was bedoeld om hun onafhankelijkheid te tonen. Het gaf hen in ieder geval een uitweg om te vluchten als het daartoe kwam.

Hij dacht echter niet dat ze hiervoor zouden vluchten. Niet als hij het goed aanpakte. Ulren gebaarde naar zijn mensen om te wachten. Er waren verschillende manieren waarop je deze dingen kon doen. Dat was iets dat Irrien, als barbaar van het stof, nooit begrepen had. Het was één van de voordelen die de Tweede Steen over de Eerste had, en hij was van plan om er alles uit te halen.

Hij stak zijn hand uit, en één van zijn bediendes overhandigde hem zijn donkere gewaden. Ulren trok ze aan en liet de kap omlaag terwijl hij naar de deuren liep. Hij had het bebloede zwaard nog in zijn hand. Het was beter om duidelijk te zijn over wat dit was.

Hij liep naar één van de hoge ramen en keek uit over de stad. Het stof maakte het lastig om iets te kunnen zien, maar hij kon zich wel voorstellen wat er beneden gaande was. Er zouden krijgers door de straten rennen, die degenen die Irrien had achtergelaten opjoegen. Ze zouden gevolgd worden door schreeuwers die de verandering verkondigden. Criminelen zouden de kooplieden vertellen aan wie ze nu hun belastingen schuldig waren. De stad veranderde onder al dat stof, en Ulren had ervoor gezorgd dat het veranderde zoals hij het wilde.

Toch was hij voorzichtig. Hij was al eerder klaar geweest om de zetel van de Eerste Steen over te nemen. Hij had de sterkste huurlingen ingeschakeld en een voorraad aan geheimen aangelegd, om vervolgens de troon aan een nieuwkomer te verliezen voor hij in actie kon komen.

Wie was destijds de Eerste Steen geweest? Maxim? Thessa? Hij kon het zich niet herinneren, de stad was in die tijd zo vaak van machthebber veranderd. Het enige dat ertoe deed was het feit dat Irrien was verschenen en had genomen wat van hem had kunnen zijn. Ulren had overleefd door het te accepteren. Nu was de Eerste Steen te ver gegaan, en was het tijd om meer te doen.

Hij liep de ruimte in waar de Vijf Stenen hun beslissingen namen. De anderen waren er al, zoals hij had gehoopt. Kas streek zorgelijk door zijn vorkbaard. Vexa las een rapport door. Borion had de bravoure van een man die wist dat er problemen waren.

“Wat is dit?” vroeg hij.

Ulren verspilde geen tijd aan beleefdheden. “Ik heb besloten Irrien uit te dagen.”

Hij bekeek de reacties van de anderen. Kas bleef door zijn baard strijken. Vexa fronste een wenkbrauw. Borion reageerde nog het meest, maar dat had Ulren al verwacht. Hoe vaak had hij Irrien al gewaarschuwd over uitdagers? Hoe vaak had hij geholpen met zijn gokschulden?

“Irrien is niet hier om uit te dagen,” merkte Borion op.

Alsof daar geen precedent voor was. Dacht hij dat Ulren niet getuige was geweest van elke permutatie van de raad?

“Dat maakt het al een stuk makkelijker, nietwaar?” zei Ulren. Hij liep naar voren om plaats te nemen in Irriens zetel.

Tot zijn verrassing versperde Borion hem de weg. De man trok een dun zwaard.

“En jij denkt dat je jezelf tot Eerste Steen kunt benoemen?” zei hij. “Een oude man die zich niet eens kan herinneren wanneer hij zijn positie heeft verkregen? Die de plek van Tweede Steen voornamelijk heeft behouden omdat Irrien geen ordeverstoring wil?”

Ulren liep naar een open gedeelte. Hij deed zijn formele gewaad uit en wikkelde het losjes om zijn arm.

“Denk je dat dat de reden is dat ik er nog steeds zit?” zei hij. “Wil je me echt op de proef stellen, jongen?”

“Dat wil ik al jaren, maar Irrien zei steeds dat ik het niet moest doen,” zei Borion. Hij bracht zijn zwaard in de aanvalshouding. Ulren glimlachte.

“Dit is je laatste kans om hier levend weg te komen,” zei Ulren, hoewel die kans in werkelijkheid al was verkeken op het moment dat de andere man zijn zwaard had getrokken. “Zoals je ziet zijn Kas en Vexa slim genoeg om dit niet te proberen. Leg je wapen weg en ga zitten. Je zou zelfs een zetel hoger kunnen komen.”

“Waarom zou ik één zetel hoger willen als ik een oude man kan vermoorden en er drie hoger kan?” repliceerde Borion.

Hij dook naar voren, en Ulren moest toegeven dat de jongen snel was. Ulren was in zijn jonge jaren waarschijnlijk sneller geweest, maar dat was inmiddels lang geleden. Hij had echter voldoende tijd gehad om zijn vaardigheden te ontwikkelen, en een man die afstanden goed kon inschatten hoefde niet snel te zijn. Hij gebruikte zijn tot een bal gepropte mantel om Borions zwaard te verstrikken.

“Is dat alles dat je hebt, oude man?” wilde de Vijfde Steen weten. “Trucjes?”

Ulren begon te lachen, en viel midden in zijn lachbui aan. Borion was snel genoeg om naar achteren te springen, maar kon niet voorkomen dat Ulrens zwaard langs zijn borst schraapte.

“Trucjes kun je beter niet onderschatten, jongen,” zei Ulren. “Een man doet alles om te overleven.”

Hij deed een stap naar achteren en wachtte.

Borion stormde halsoverkop op hem af. Natuurlijk deed hij dat. Jongeren reageerden en bewogen in lijn met hun emoties. Ze dachten niet na. Of in elk geval niet voldoende. Borion probeerde sluw te zijn, en gebruikte schijnbewegingen die Ulren al honderd keer had gezien. Dat was het risico van jong zijn: je dacht dat je dingen had uitgevonden, dingen waar al vele mannen mee vermoord waren.

Ulren deed een stap opzij en gooide zijn mantel over de jonge man heen toen hij aanviel. Borion graaide naar de stof in een poging de mantel van zich af te trekken, en op dat moment sloeg Ulren zijn slag. Hij pakte Borions arm vast zodat hij zijn zwaard niet kon gebruiken, en begon te steken.

Hij deed het methodisch, consistent, met het geduld dat hij gedurende jaren van vechten had opgebouwd. Ulren zag het bloed door zijn mantel sijpelen, maar hij stopte niet tot de andere man viel. Hij had mannen van de meest ernstige verwondingen terug zien komen. Hij zou geen risico nemen.

Hij stond daar, hijgend. Het was al erg genoeg geweest om die trappen te beklimmen. Moorden zorgde ervoor dat het voelde alsof zijn longen zouden barsten van de inspanning, maar Ulren liet het niet merken. Hij liep naar Irriens zetel en ging erachter staan.

“Heeft één van jullie bezwaar?” vroeg hij aan Kas en Vexa.

“Alleen vanwege de rotzooi,” zei Kas. “Maar daar hebben we slaven voor, volgens mij.”

“Heil de Eerste Steen,” zei Vexa. Ze klonk niet bijster enthousiast.

Het was een triomfantelijk moment. Bovenal was het het moment waar Ulren jarenlang naartoe had gewerkt. Nu het dan eindelijk zover was, voelde het vreemd om daadwerkelijk in de granieten zetel van de Eerste Steen te gaan zitten.

“Ik heb me Irriens belangen al toegeëigend,” zei Ulren. Hij gebaarde naar waar Borion lag. “Maar voel je vrij om die van de jongen te nemen.”

Dat zouden ze doen. Daar twijfelde Ulren niet aan. Dat was tenslotte hoe deze stad in elkaar zat.

“En we hebben natuurlijk nieuwe Vierde en Vijfde Stenen nodig,” zei Ulren.

Dat had hun teken moeten zijn om een plaats op te schuiven. Maar dat deden ze niet. Ze bleven zitten in de zetels waar ze voor hadden gevochten, en de zetel van de Tweede Steen bleef leeg. Ulren wist niet of hem dat wel beviel, ondanks het feit dat hij wel begrip had voor de angst die erachter zat. Ze schoven niet op, maar dat was een teken dat ze deze situatie niet als afgehandeld beschouwden, en dat ze het niet eens waren met de nieuwe orde.

Ze bleven zitten zoals hij was blijven zitten toen Irrien de macht had gegrepen. En ze gedroegen zich alsof dit allesbehalve voorbij was.

Бесплатный фрагмент закончился.

199 ₽
Возрастное ограничение:
16+
Дата выхода на Литрес:
10 октября 2019
Объем:
231 стр. 2 иллюстрации
ISBN:
9781640299894
Правообладатель:
Lukeman Literary Management Ltd
Формат скачивания:
epub, fb2, fb3, ios.epub, mobi, pdf, txt, zip

С этой книгой читают