Читать книгу: «Heerser, Rivaal, Banneling », страница 2

Шрифт:

HOOFDSTUK TWEE

Ceres kon nog steeds niet geloven dat ze waren ontsnapt. Ze lag op het dek van de kleine boot die ze hadden gestolen, en het was lastig te bevatten dat ze echt hier was, in plaats van in een vechtkuil onder het kasteel, wachtend op haar dood.

Niet dat ze nu veilig waren. De pijl die over hen heen suisde maakte dat wel duidelijk.

Ceres keek over de reling van de boot heen en probeerde te bedenken of er iets was dat ze kon doen. Boogschutters vuurden vanaf de kust, en de meeste pijlen raakten het water rondom de boot. Een paar raakten het hout, waar ze na bleven trillen en hun laatste energie verbruikten.

“We moeten sneller,” zei Thanos naast haar. Hij rende naar één van de zeilen. “Help me deze omhoog te krijgen.”

“Nog… niet,” klonk een schorre stem vanaf de andere kant van het dek.

Akila lag daar, en Ceres vond dat hij er afschuwelijk uitzag. Ceres had het zwaard van de Eerste Steen slechts enkele minuten geleden uit zijn lichaam getrokken, en hij verloor veel bloed. Toch slaagde hij erin om zijn hoofd op te tillen en haar aan te kijken met een blik van urgentie die ze moeilijk kon negeren.

“Nog niet,” herhaalde hij. “De schepen in de haven weten waar we zijn, en een zeil zal ons alleen maar een makkelijk doelwit maken. Gebruik de roeispanen.”

Ceres knikte en trok Thanos naar waar de krijgsheren die ze hadden gered zaten te roeien. Het was lastig om een plekje te vinden tussen de zwaar gespierde mannen, maar ze wist zichzelf ertussen te proppen en gebruikte het laatste beetje kracht dat ze nog in zich had om hen te helpen.

Ze voeren de schaduw van een verankerde sloep in, en de pijlen stopten.

“We moeten slim zijn nu,” zei Ceres. “Ze kunnen ons niet doden als ze ons niet kunnen vinden.”

Ze liet haar roeispaan even los, evenals de anderen. Ze lieten hun boot in de golfslag van het grotere schip drijven, waar ze vanaf de kust niet te zien waren.

Het gaf haar de tijd om even bij Akila te kijken. Ceres kende hem nog niet zo lang, maar ze voelde zich schuldig vanwege wat er met hem gebeurd was. Hij had voor haar gevochten toen hij de verwonding had opgelopen die haar nu als een gapende mond in zijn zij leek aan te staren.

Sartes en Leyana knielden naast hem en probeerden het bloeden te stelpen. Ceres was verrast door hoe goed ze dat deden. Ze bedacht dat de oorlog mensen dwong om vaardigheden te leren die ze anders nooit gehad zouden hebben.

“Zal hij het halen?” vroeg Ceres aan haar broertje.

Sartes keek naar haar op. Er zat bloed aan zijn handen. Leyana, die naast hem zat, zag lijkbleek van de inspanning.

“Ik weet het niet,” zei Sartes. “Ik heb heel wat zwaardverwondingen gezien, en ik denk dat deze de belangrijke organen heeft gemist. Maar dat baseer ik alleen op het feit dat hij nog niet dood is.”

“Je doet het goed,” zei Leyana, die Sartes’ hand even aanraakte. “Maar we kunnen slechts zoveel doen op een boot, en we hebben een echte genezeres nodig.”

Ceres was blij dat Leyana er was. Van wat ze tot dusver van het meisje had gezien, leek ze heel goed bij haar broertje te passen. Ze deden in elk geval wat ze konden om Akila in leven te houden.

“We brengen je naar een genezeres,” beloofde Ceres, hoewel ze op dat moment niet wist hoe ze die belofte kon waarmaken. “Hoe dan ook.”

Thanos stond nu op de boeg van de boot. Ceres liep naar hem toe, hopend dat hij meer ideeën had dan zij over hoe ze hier vandaan moesten komen. De haven lag vol schepen, en de invasievloot leek op een soort drijvende stad.

“In Felldust was het nog erger,” zei Thanos. “Dit is de hoofdvloot, maar er komen nog veel meer boten aan.”

“Wachtend om het Rijk uit elkaar te trekken,” raadde Ceres.

Ze wist niet wat ze daarvan moest denken. Ze had haar best gedaan om het Rijk ten val te brengen, maar dit… dit betekende slechts dat er nog meer mensen zouden lijden. Gewone mensen en aristocraten zouden door de aanvallers tot slaven worden gemaakt, als ze al niet meteen gedood zouden worden. Ze zouden Stephania inmiddels ook wel gevonden hebben. Ceres zou daar waarschijnlijk blij mee moeten zijn, maar ze voelde niet veel anders dan opluchting dat Stephania eindelijk uit hun leven was.

“Heb je spijt dat je Stephania hebt achtergelaten?” vroeg Ceres aan Thanos.

Hij legde een arm om haar heen. “Ik heb spijt dat het zo ver moest komen,” zei hij. “Maar na alles dat ze heeft gedaan… nee, ik heb er geen spijt van. Ze verdiende het, en meer.”

Hij klonk alsof hij het meende, maar Ceres wist hoe gecompliceerd de zaken waren als het op Stephania aankwam. Desondanks was ze nu weg, waarschijnlijk dood. Ze waren vrij. Of dat zouden ze kunnen zijn, als ze levend de haven uit konden komen.

Aan de andere kant van het dek zag ze haar vader knikken en wijzen.

“Daar, zien jullie die schepen? Het ziet ernaar uit alsof ze vertrekken.”

Zowaar, daar waren sloepen en koggen die de haven verlieten, geconcentreerd in een groep, alsof ze bang waren dat iemand hen alles zou afnemen als ze het niet deden. Gezien de mentaliteit van de mensen in Felldust hadden ze waarschijnlijk nog gelijk ook.

“Wat zijn het?” vroeg Ceres. “Koopvaardijschepen?”

“Sommige, denk ik,” antwoordde haar vader. “Gevuld met de buit van de verovering. Ik denk dat er ook een paar slavenhouders bij zitten.”

Die gedachte vulde Ceres met afschuw. Dat er schepen waren die de mensen uit haar stad meenamen in boeien deed haar wensen dat de schepen met haar blote handen uit elkaar kon trekken. Maar dat kon ze niet. Ze waren maar met één boot.

Ondanks haar woede kon Ceres de mogelijkheid zien die de schepen vertegenwoordigden.

“Als we daar in de buurt kunnen komen, zal niemand twijfelen aan het feit dat we vertrekken,” zei ze.

“Maar dan moeten we daar wel zien te komen,” merkte Thanos op, maar Ceres zag dat hij al bezig was een route te vinden.

De schepen waren zo dicht op elkaar gepakt dat het meer was alsof ze hun boot door smalle kanalen moesten sturen, dan dat ze echt konden zeilen. Ze begonnen zich een weg door de clusters van boten te banen, gebruik makend van hun riemen, en deden hun best om geen aandacht te trekken. Nu ze uit het zicht waren van degenen die vanaf de kust naar hen gevuurd hadden, had niemand een reden om te denken dat ze hier niet hoorden.

Ze konden zichzelf verliezen in de grote massa van de vloot uit Felldust, en het als dekmantel gebruiken. Zelfs als een deel van de vloot op hen joeg.

Ceres tilde het zwaard dat ze uit Akila getrokken had op. Het was zo groot dat ze het nauwelijks kon optillen, maar als ze moesten vechten, zouden ze er spoedig achter komen hoe goed ze er mee om kon gaan. Misschien zou ze op een dag zelfs de kans krijgen om het aan zijn eigenaar terug te geven, met de punt door het hart van de Eerste Steen.

Maar op dit moment konden ze zich heen gevecht veroorloven. Dan zouden de anderen erachter komen dat ze vreemdelingen waren, en dan zou elke boot in de haven achter hen aankomen. Dus Ceres wachtte. Ze voelde de spanning stijgen terwijl ze langs de verschillende vaartuigen voeren, langs de uitgebrande scheepsrompen, langs boten waar nog veel ergere dingen gaande waren. Ceres zag boten waar mensen als vee werden gebrandmerkt, één waar twee mannen tot de dood vochten terwijl zeelieden hen uitjoelden, één waar—

“Ceres, kijk,” zei Thanos. Hij wees naar een schip vlakbij hen.

Ceres keek, en zag slechts nog een voorbeeld van alle gruweldaden die zich om hen heen afspeelden. Een vreemd uitziende vrouw, wiens gezicht leek bedekt met as, was als een boegbeeld aan het voorsteven van een schip vastgebonden. Twee soldaten met zwepen sloegen haar om beurten.

“We kunnen niets doen,” zei Ceres’ vader. “We kunnen het niet tegen al die soldaten opnemen.”

Ceres begreep hem wel, maar toch vond ze het niet prettig om niets te doen terwijl er iemand werd gemarteld.

“Maar dat is Jeva,” antwoordde Thanos. Hij ving Ceres’ verwarde blik op. “Zij heeft me naar de Bottenmensen geleid, die de vloot hebben aangevallen zodat ik de stad in kon komen. Het is mijn schuld dat dit nu gebeurt.”

Dat deed Ceres pijn, want Thanos was alleen voor haar terug naar de stad gekomen.

“Toch,” zei haar vader, “als we proberen te helpen zetten we allemaal ons leven op het spel.”

Ceres hoorde wat hij zei, maar ze wilde toch helpen. Het leek er echter op dat Thanos haar al een stap voor was.

“We moeten haar helpen,” zei Thanos. “Het spijt me.”

Haar vader wilde hem vastgrijpen, maar Thanos was te snel. Hij dook het water in en begon naar het schip te zwemmen, de dreiging van de roofdieren in het water negerend. Ceres had een seconde om het gevaar te overwegen… en sprong toen achter hem aan.

Het was lastig om te zwemmen met het grote zwaard, maar op dat moment kon ze het wapen goed gebruiken. Ze zwom door de koude golven, hopend dat de haaien al verzadigd waren van de strijd, en dat ze niet zou sterven door alle rotzooi die mensen overboord gooiden. Haar vingers sloten zich om de touwen van de verankerde sloep, en Ceres begon te klimmen.

Het was moeilijk. De zijkant van het schip was glad, en omhoog klimmen zou al lastig genoeg geweest zijn als Ceres niet zo uitgeput was van de dagenlange martelingen die ze had moeten doorstaan. Op de één of andere manier slaagde ze er toch in om zichzelf het dek op te hijsen. Ze gooide het grote zwaard voor zich neer, zoals een duiker met een net met mosselen zou hebben gedaan.

Ze krabbelde net op tijd overeind om een zeeman op zich af te zien rennen. Ceres griste haar zwaard met twee handen van het dek, stak en trok terug. Ze haalde rond in een grote boog en onthoofdde de zeeman, waarna ze direct op zoek ging naar de volgende tegenstander. Thanos worstelde met één van de zeelieden die de Bottenvrouw had gemarteld, dus Ceres schoot hem te hulp. Ze stak de zeeman in zijn rug, en Thanos gooide de stervende man naar de volgende die op hem afkwam.

“Snij jij haar los,” zei Ceres. “Ik hou ze tegen.”

Ze zwaaide met haar zwaard in het rond om de zeelieden tegen te houden, terwijl Thanos Jeva bevrijdde. Van dichtbij zag ze er nog aparter uit dan van veraf. Haar zachte, donkere huid was versierd met blauwe patronen die als slierten rook over haar geschoren hoofd kropen. Haar zijden kleding was gedecoreerd met stukken bot, en er vlamde opstandigheid in haar ogen.

Ceres had geen tijd om te kijken hoe Thanos haar lossneed, want ze moest zich concentreren op de zeelieden. Eén van hen hakte met een bijl op haar in. Ceres stapte in de ruimte die door zijn uithaal werd gecreëerd, bewoog zich langs hem heen en zwaaide haar zwaard in een cirkel om de anderen naar achteren te drijven. Ze stak het door het been van een man en trapte hem tegen de onderkant van zijn kaak.

“Ik heb haar,” zei Thanos, en toen Ceres een blik naar achteren wierp zag ze dat hij de Bottenvrouw inderdaad had bevrijd… en zij langs Ceres schoot om het mes van een gesneuvelde man van de grond te grissen.

Ze bewoog zich als een wervelwind door de groep zeelieden heen, snijdend en moordend. Ceres wierp een blik op Thanos en ging toen met haar mee. Ze deed haar best om de vrouw die ze zouden moeten redden bij te houden. Ze zag Thanos een zwaardaanval pareren en terugslaan, maar Ceres had haar eigen aanvallen af te weren.

Ze vochtend met zijn drieën en verwisselden van plek als de deelnemers aan een formeel bal waar er nooit een tekort aan danspartners leek te zijn. Het verschil was dat deze danspartners gewapend waren, en dat één misstap de dood kon betekenen.

Ze vochtend hard, en Ceres gaf een uitdagende schreeuw toen ze haar aanvielen. Ze sneed en bewoog en sneed weer. Ze zag Thanos vechten met de eerlijke kracht van een edelman, en de Bottenvrouw die uithaalde in een waas van verdorven agressie.

Toen verschenen de krijgsheren, en Ceres wist dat het tijd was om te gaan.

“Het water in!” schreeuwde ze, en ze rende naar de reling.

Ze dook en voelde haar lichaam weer verzwolgen worden door het ijskoude water. Ze zwom naar hun boot en hees zichzelf op de rand. Haar vader trok haar aan boord, waarna ze de anderen hielp.

“Wat bezielde je?” vroeg haar vader toen ze het dek bereikten.

“Ik vond dat ik niet machteloos kon toekijken,” antwoordde Thanos.

Ceres wilde iets zeggen, maar ze wist dat het deel was van wat Thanos maakte tot wie hij was. Het was één van de redenen dat ze zoveel om hem gaf.

“Onbezonnen,” zei de Bottenvrouw met een glimlach. “Volkomen onbezonnen. Dank jullie wel.”

Ceres keek om zich heen. Alle boten die vlakbij lagen waren gealarmeerd, en ze zag heel wat zeelieden hun wapens grijpen. Een pijl raakte het water naast hen, en toen nog één.

“Roeien!” riep ze naar de krijgsheren. Maar waar konden ze heen? Ze zag de anderen schepen al in beweging komen om hen te onderscheppen. Spoedig zou er geen uitweg meer zijn. Het was het soort situatie waarin ze haar krachten gebruikt zou hebben. Maar die had ze niet meer.

Alsjeblieft, Moeder, smeekte ze in de stilte van haar geest, je hebt me al eerder geholpen. Help me nu.

Ze voelde haar moeders aanwezigheid, ergens aan de rand van haar bewustzijn, vergankelijk en kalmerend. Ze kon de aandacht van haar moeder voelen, haar moeder die door haar heen keek en probeerde uit te vinden wat haar was overkomen.

“Wat hebben ze met je gedaan?” fluisterde haar moeders stem. “Dit is het werk van de tovenaar.”

“Alsjeblieft,” zei Ceres. “Ik hoef mijn krachten niet voorgoed terug, maar ik heb nu hulp nodig.”

In de stilte die volgde werd het dek tussen Ceres’ voeten geraakt door een pijl. Die was veel te dichtbij gekomen.

“Ik kan wat er is gebeurd niet ongedaan maken,” zei haar moeder. “Maar ik kan je deze ene keer wel een ander geschenk geven. Het zal echter slechts eenmalig zijn. Ik denk niet dat je lichaam nog meer kan verdragen.”

Het kon Ceres niet schelen, zolang ze maar konden ontsnappen. De boten kwamen al dichterbij. Ze hadden dit nodig.

“Raak het water aan, Ceres, en vergeef me, want dit zal pijn doen.”

Daar twijfelde Ceres niet aan. Ze legde haar hand op de golven, en voelde de natheid tegen haar huid klotsen. Ze zette zich schrap…

…en ze moest haar tanden op elkaar zetten om niet te schreeuwen. Er stroomde iets door haar heen, en stroomde het wateroppervlak op, en toen rees het op, de lucht in. Het leek alsof iemand een sluier over hen heen had getrokken.

Door de sluier heen kon Ceres boogschutters en krijgers zien, die geschokt voor zich uit staarden. Ze hoorden verbaast geschreeuw, maar de geluiden leken ineens gedempt.

“Ze klagen dat ze ons niet kunnen zien,” zei Jeva. “Ze zeggen dat het donkere magie is.” Ze keek Ceres vol bewondering aan. “Het lijkt erop dat je alles bent dat Thanos heeft gezegd.”

Daar was Ceres niet zo zeker van. Dit vasthouden deed meer pijn dan ze kon bevatten. Ze wist niet hoe lang ze het vol zou kunnen houden.

“Roeien,” zei ze. “Roeien, voor het verdwijnt!”

HOOFDSTUK DRIE

Irrien stond in het kasteel, in de tempel met hoge plafonds, en keek onbewogen toe terwijl de priesters Stephania voorbereidden op de opoffering. Hij staarde koelbloedig uit zijn ogen, terwijl zij druk in de weer waren. Ze bonden haar op het altaar vast terwijl zij schreeuwde en worstelde.

Normaal gesproken had Irrien geen tijd voor dergelijke zaken. De priesters waren een stel bloedlustige dwazen die leken te denken dat het sussen van de dood het kon voorkomen. Alsof iemand de dood kon ontlopen behalve door de kracht van zijn wapen. Smeken werkte niet. Niet naar de goden, en ook niet naar hem, zoals Delos’ kortstondige machthebber zou ondervinden.

“Alsjeblieft, Irrien, ik doe alles dat je wilt! Wil je dat ik voor je kniel? Alsjeblieft!”

Irrien stond als een standbeeld en negeerde haar, op dezelfde manier dat hij de pijn van zijn verwonding negeerde. Om hem heen keken aristocraten en krijgers toe. Het had wel degelijk zin om hen dit te laten aanschouwen, net zoals het zin had om de priesters tevreden te stellen. Hun gunsten waren ook een bron van zijn macht, en Irrien was niet zo dom om dat te negeren.

“Verlang je dan niet naar me?” smeekte Stephania. “Ik dacht dat je me als je speeltje wilde.”

Irrien kon Stephania’s charmes echter ook niet negeren. Dat was deel van het probleem. Toen ze haar hand op zijn arm had gelegd, had hij iets gevoeld dat verder ging dat de gebruikelijke opwinding en verlangens die hij voelde wanneer hij met mooie slaven was. Dat zou hij niet toelaten. Dat kon hij niet toelaten. Niemand kon macht over hem hebben, zelfs niet wanneer het gevoel van diep kwam.

Hij bekeek de menigte. Er waren meer dan genoeg mooie vrouwen aanwezig, waaronder Stephania’s voormalige dienstmeisjes, knielend in hun boeien. Sommigen van hen huilden bij de aanblik van wat er met hun voormalige meesteres gebeurde. Hij zou spoedig afleiding met hen vinden. Maar eerst moest hij zich ontdoen van de dreiging die Stephania vormde, met haar vermogen om hem iets te laten voelen.

De hoogste priester kwam naar voren, de gouden en zilveren draden in zijn baard rinkelend terwijl hij liep.

“Alles is klaar, mijn heer,” zei hij. “We zullen de baby uit de buik van de moeder snijden, en het op het altaar offeren zoals gebruikelijk is.”

“En je goden zullen dit waarderen?” vroeg Irrien. Als de priester de spottende toon in zijn stem had opgemerkt, dan liet hij dat in ieder geval niet merken.

“Jazeker, Eerste Steen. Ze zullen het erg waarderen.”

Irrien knikte.

“Dan zal het gebeuren op de manier waarop je het voorstelde. Maar ik zal degene zijn die het kind vermoord.”

“U, Eerste Steen?” vroeg de priester. Hij klonk verrast. “Maar waarom?”

Omdat het zijn overwinning was, niet die van de priester. Omdat Irrien degene was die zich een weg door de stad had gevochten, terwijl deze priesters waarschijnlijk veilig op de schepen hadden gezeten. Omdat hij degene was die een verwonding had opgelopen. Omdat Irrien zijn eigen moorden pleegde, in plaats het over te laten aan zijn minderen. Maar dat zei hij niet. Hij was deze mensen geen verklaringen schuldig.

“Omdat ik daarvoor kies,” zei hij. “Heb je daar bezwaar tegen?”

“Nee, Eerste Steen, geen bezwaar.”

Irrien genoot van de angst in zijn stem, niet vanwege de angst zelf, maar omdat het een herinnering aan zijn macht was. Dat was wat dit alles was. Het was net zo goed een verklaring van zijn overwinning als dankbaarheid aan de goden die toekeken. Het was een manier om deze stad te claimen en zich tegelijkertijd te ontdoen van een kind dat misschien zou proberen om zijn troon op te eisen als het oud genoeg was.

Omdat het een herinnering aan zijn macht was, keek hij toe terwijl de priesters aan hun slachtpartij begonnen. Ze stonden en knielden in nette rijen; de krijgers, de slaven, de kooplieden, en zij die claimden blauw bloed te hebben. Hij zag hun angst, hun gehuil, hun afkeer.

Achter hem begonnen de priesters te zingen. Ze zongen in eeuwenoude talen die volgens hen door de goden zelf geschonken waren. Irrien wierp een blik over zijn schouder en zag de hoogste priester een mes boven Stephania’s blote buik houden, klaar om te snijden terwijl zij vocht om weg te komen.

Irrien richtte zijn aandacht weer op degenen die toekeken. Dit ging om hen, niet om Stephania. Hij zag hun afschuw toen Stephania’s gesmeek in geschreeuw veranderde. Hij bestudeerde hun reacties, wie er onder de indruk waren, wie er bang waren, wie hem met een stille haat in de ogen aankeken, en wie van het spektakel leken te genieten. Hij zag één van de dienstmeisjes flauwvallen bij het aanzicht van wat er zich achter hem afspeelde, en nam zich voor om haar te straffen. Een ander meisje huilde zo hard dat een ander haar moest vasthouden.

Irrien had ondervonden dat het bestuderen van zij die hem dienden, hem meer over hen vertelde dan welke verklaring van loyaliteit dan ook. Stilletjes maakte hij een mentale aantekening van de slaven die nog niet volledig gebroken waren, en de aristocraten die met te veel jaloezie naar hem keken. Een wijs man liet zijn wantrouwen nooit los, zelfs niet wanneer hij al had gewonnen.

Stephania’s geschreeuw werd even scherper, en zwol aan tot een crescendo dat perfect getimed leek met het gezang van de priesters. Toen veranderde het in gejammer. Irrien betwijfelde dat ze dit zou overleven. Op dat moment kon het hem niet schelen. Ze vervulde haar doel door de wereld te laten zien dat hij hier de macht had. Al het andere was onnodig. Bijna onelegant.

Toen werd het gehuil van de mooiste edelvrouw van Delos vergezeld door het gehuil van haar baby. Irrien liep naar het altaar en spreidde zijn armen om de aandacht van de aanwezigen te trekken.

“We kwamen hier, en het Rijk was zwak, dus we bezetten het. Ik bezette het. De zwakkeren zullen dienen of sterven, en ik bepaal welke van de twee het word.”

Hij draaide zich om naar het altaar waar Stephania lag. Haar jurk was aan flarden gescheurd, en ze lag nu in net zoveel bloed en nageboorte als in zijde of fluweel. Ze ademde nog, maar haar ademhaling was onregelmatig, en de wond was niet het soort wond dat een zwak meisje als zij zou overleven.

Irrien ving de aandacht van de priesters op, en knikte naar Stephania’s uitgeputte lichaam.

“Ruim dat op.”

Ze haastten zich om te gehoorzamen en droegen haar weg, terwijl één van de priesters hem het kind overhandigde alsof het het mooiste geschenk ter wereld was. Irrien staarde ernaar. Het was vreemd dat zo’n klein, kwetsbaar wezen een dreiging kon zijn voor iemand als hij, maar Irrien was niet een man die dwaze risico’s nam. Op een dag zou deze jongen opgroeien tot een man, en Irrien had gezien wat er kon gebeuren wanneer een man het gevoel had dat hij niet had gekregen wat hem toebehoorde. Hij had er al heel wat moeten doden.

Hij legde het kind op het altaar en wendde zich tot de toeschouwers terwijl hij een mes trok.

“Kijk, allemaal,” beval hij. “Kijk en vergeet niet wat hier gebeurt. De andere Stenen zijn hier niet om deze overwinning te claimen. Ik wel.”

Hij draaide zich weer om naar het altaar, en op dat moment wist hij dat er iets mis was.

Er stond een figuur, een jong uitziende man met een spierwitte huid, licht haar, en amberkleurige ogen die Irrien aan de ogen van een kat deden denken. Hij droeg gewaden, maar deze waren licht in plaats van donker, zoals die van de priesters. Hij liet zijn vinger zonder zichtbare afschuw, eerder geïnteresseerd, over het bebloede altaar glijden.

“Ah, Vrouwe Stephania,” sprak hij in een stem die gelijkmatig, plezierig en vrijwel zeker een leugen was. “Ik bood haar de kans om mijn leerling te worden. Ze had mijn aanbod moeten accepteren.”

“Wie ben je?” vroeg Irrien. Hij verschoof de greep op het mes dat hij vasthield, van een greep die bedoeld was om naar beneden te steken naar één die bedoeld was om te vechten. “Hoe durf je mijn overwinning te verstoren?”

De andere man spreidde zijn handen. “Het was niet mijn bedoeling iets te verstoren, Eerste Steen, maar je stond op het punt om iets te vernietigen dat van mij is.”

“Iets…” Irrien voelde een steek van verbazing toen hij besefte wat de vreemdeling bedoelde. “Nee, jij bent niet de vader van dit kind. Dat is een prins van hier.”

“Dat heb ik nooit beweerd,” zei de andere man. “Maar het kind is mij beloofd als betaling, en ik ben hier om die betaling te innen.”

Irrien voelde zijn woede opwellen, en hij verstevigde zijn grip op het mes. Hij draaide zich om zodat hij het bevel kon geven om deze dwaas te laten oppakken, maar toen drong het tot hem door dat de andere aanwezigen niet meer bewogen. Ze stonden erbij alsof ze in trance waren.

“Ik geloof dat ik je moet feliciteren, Eerste Steen,” zei de vreemdeling. “Ik merk dat de meeste mannen die claimen dat ze machtig zijn vrij beïnvloedbaar zijn, maar jij hebt mijn… kleine inspanning niet eens opgemerkt.”

Irrien draaide zich weer naar hem om. Hij had Stephania’s kind nu in zijn armen, en wiegde het met een verrassend echt-lijkende zorgzaamheid.

“Wie ben je?” wilde Irrien weten. “Vertel het me zodat ik het op je grafsteen kan zetten.”

De andere man keek niet naar hem op. “Hij heeft de ogen van zijn moeder, vind je niet? Gezien wie zijn ouders zijn, weet ik zeker dat hij zal opgroeien tot een sterke, knappe man. Ik zal hem natuurlijk trainen. Hij zal een zeer vaardige killer worden.”

Irrien gromde. “Wie ben je? Wat ben je?”

Dit keer keek de andere man wel naar hem op, en in zijn ogen zag hij vuur en hitte.

“Er zijn mensen die me Daskalos noemen,” zei hij. “Maar er zijn ook mensen die me vele andere dingen noemen. Tovenaar, natuurlijk. Moordenaar van de Ouden. Wever van schaduwen. Op dit moment ben ik een man die een schuld komt innen. Laat me dat doen en ik zal in vrede vertrekken.”

“De moeder van dit kind is mijn slavin,” zei Irrien. “Het kind is niet van haar om weg te geven.”

Hij hoorde de andere man lachen.

“Dat is heel belangrijk voor je, nietwaar?” zei Daskalos. “Je moet winnen, want je moet de sterkste zijn. Misschien is dat de les die ik je kan leren, Irrien: er is altijd iemand die sterker is.”

Irrien had genoeg van deze dwaas, tovenaar of niet. Hij had zat mannen en vrouwen ontmoet die hadden geclaimd magie te kunnen beheersen. Sommigen van hen hadden zelfs dingen gedaan die Irrien niet had kunnen verklaren. Maar het had hen niet sterker gemaakt dan hij. Wanneer je geconfronteerd werd met magie, was het het beste om als eerste aan te vallen, en hard.

Hij dook naar voren en boorde zijn mes door de borst van de jonge man. Daskalos keek naar beneden, en stapte toen doodkalm opzij, alsof Irrien slechts zijn gewaden had geschampt.

“Vrouwe Stephania probeerde ook zoiets toen ik voorstelde om haar kind te nemen,” zei Daskalos met een hint van vermaak in zijn stem. “Ik zal je vertellen wat ik tegen haar zei: er staat een prijs op als je mij aanvalt. Misschien zal ik de jongen hem zelfs wel laten innen.”

Irrien viel weer aan, en mikte deze keer op de keel van de man in een poging hem de mond te snoeren. Hij struikelde langs het altaar. De tovenaar stond er niet meer. Irrien knipperde met zijn ogen en keek om zich heen. Hij was nergens te bekennen.

“Nee!” bulderde Irrien. “Ik maak je af. Ik jaag je op!”

“Eerste Steen?” zei één van de priesters. “Is alles in orde?”

Irrien sloeg hen met zijn andere hand, en de man ging tegen de grond. Hij hoorde de anderen naar adem snakken. Blijkbaar waren ze weer bevrijd van de spreuk die de tovenaar had gebruikt om hen te controleren.

“Heer Irrien,” zei de hoogste priester. “Ik moet bezwaar maken. Het slaan van een priester is het inviteren van de toorn van de goden.”

“De toorn van de goden?” herhaalde Irrien. Hij rechtte zijn rug, maar de oude dwaas was blijkbaar zo verstrikt in zijn zelfgenoegzaamheid dat hij het niet merkte.

“Het is niet wijs daarmee te spotten, Eerste Steen,” zei de man. “En waar is het offer?”

“Weg,” zei Irrien. Vanuit zijn ooghoek zag hij een aantal mensen nerveus heen en weer schuiven. Zij leken de gevaarlijke aard van zijn woede in elk geval te erkennen.

De priester leek te geobsedeerd om het op te merken. “De goden moeten bedankt worden voor deze overwinning, anders bestaat het gevaar dat dit de laatste geweest zal zijn. U mag dan de machtigste man zijn, maar de goden—”

Irrien trok de man dicht naar zich toe toen hij hem neerstak. De tovenaar had hem zwak laten lijken. Hij kon de priester niet toestaan hetzelfde te doen. Irrien liet de oude man op het altaar zakken, bijna op dezelfde plek als waar Stephania had gelegen.

“Ik heb deze overwinning omdat ik hem zelf heb gerealiseerd,” zei Irrien. “Is er hier iemand die denkt dat hij sterker is dan ik? Denken jullie dat jullie goden jullie de kracht geven om me af te nemen wat van mij is? Denken jullie dat?”

Hij keek hen zwijgend en uitdagend aan. Hij ontmoette hun blikken en zag wie er wegkeek, hoe snel, en hoe bang ze eruitzagen wanneer ze het deden. Hij koos één van de andere priesters uit, jonger dan de dode was geweest.

“Jij, wat is je naam?”

“Antillion, Eerste Steen.” Irrien kon de angst in zijn stem horen. Mooi. Een man moest goed beseffen wie hem zijn leven kon afnemen.

“Jij bent nu de hoogste priester in Delos. Je legt verantwoording af aan mij. Heb je dat begrepen?”

De jonge man boog. “Ja, Eerste Steen. Wat kan ik voor u doen?”

Irrien keek om zich heen terwijl hij zichzelf kalmeerde. Zijn temperament kon anderen intimideren, maar een temperament dat hij niet onder controle had was een zwakte. Het leidde tot tweestrijd, en kon degenen die het als stupiditeit zagen aanmoedigen.

“Ruim dat op zoals je met het eerste offer hebt gedaan,” antwoordde Irrien terwijl hij naar de dode priester wees. “Later zoek je me op in de koninklijke vertrekken.”

Hij liep naar de knielende slaven en koos twee van Stephania’s voormalige dienstmeisjes uit. Ze hadden veel van de schoonheid van hun voormalige meesteres, met een gepaste angst in hun ogen. Hij liet hen staan.

“Later,” zei Irrien. Impulsief duwde hij één van de meisjes richting de priester. “Ik wil niet dat men denkt dat ik de goden niet respecteer. Maar ik laat me niets vertellen. Neem deze en offer haar. Ik neem aan dat dat hen zal plezieren?”

De priester boog diep. “Wat u pleziert, Eerste Steen, zal de goden ook plezieren.”

Dat was een goed antwoord. Het was bijna goed genoeg om Irriens woede te sussen. Zijn hand sloot zich om de onderarm van de andere vrouw. Ze leek in shock door het besef dat ze zojuist aan de dood was ontsnapt.

De ander schreeuwde het uit toen ze haar naar het altaar sleurden.

Daar gaf Irrien niets om. Hij gaf ook niets om de slavin die hij met zich meesleurde terwijl hij de ruimte verliet. De zwakkeren deden er niet toe. Wat er wel toe deed was het feit dat een tovenaar zich met zijn zaken bemoeide. Irrien wist niet wat dat betekende, en het ergerde hem dat hij niet kon zien wat de intenties van deze Daskalos waren.

199 ₽
Возрастное ограничение:
16+
Дата выхода на Литрес:
10 октября 2019
Объем:
231 стр. 2 иллюстрации
ISBN:
9781640299894
Правообладатель:
Lukeman Literary Management Ltd
Формат скачивания:
epub, fb2, fb3, ios.epub, mobi, pdf, txt, zip

С этой книгой читают