promo_banner

Реклама

Читайте только на ЛитРес

Книгу нельзя скачать файлом, но можно читать в нашем приложении или онлайн на сайте.

Читать книгу: «Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken», страница 28

Шрифт:

Terwijl Holland en de vijf andere provinciën nu gedurende de minderjarigheid van Prins willem V hoofdzakelijk bestuurd werden door zijn voogd en ook lateren leidsman lodewijk ernst, Hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel, Veldmaarschalk van den staat, hadden de Staten van Friesland zoo veel eerbied voor ’s Prinsen grootmoeder, Prinses maria louisa, dat zij haar, hoewel reeds 70 jaren oud, als Gouvernante op nieuw het bewind toevertrouwden. Met die waardigheid en kracht, welke de edele Prinses, sterk door haar christelijk geloof, immer had betoond onder zoo vele smartelijke verliezen, welke haar troffen, volbragt zij gedurende zes jaren deze taak. Zij deed dit zóódanig tot genoegen der Staten, dat deze bij haren algemeen betreurden dood, op den 9 April 1765, konden betuigen: »dat zij een allergezegendst middel in Gods hand was geweest, om de welvaart dezer provincie met den uitersten ijver te bevorderen op eene zoo vreedzame en vriendelijke wijze, dat zij de liefde en hoogachting van Regenten en ingezetenen van allerlei staat voor lange jaren verkregen en tot den einde toe volkomen behouden had”361.

Een gelukkig tijdperk van rust en ongemeene welvaart was er voor het vaderland aangebroken, toen Prins willem V in 1766 in alle provinciën als Erfstadhouder werd gehuldigd. Die voorspoed, welke ook Friesland bestraalde, werd in de eerstvolgende veertien jaren alleen door de veepest van 1769 en den watervloed van 1776 afgebroken. Wel trachtten de staatsleden de deerlijk vervallen geldmiddelen dezer provincie te verbeteren, doch er kwam veel minder goeds gedurende dit bloeijende en rustige tijdvak tot stand dan men had mogen verwachten. De vroegere wakkerheid was in vele opzigten door laauwheid en zorgeloosheid vervangen; terwijl zoo vele kleine twisten blijken gaven van de kregelheid, eerzucht en twistgierigheid, welke vele republikeinen dier dagen bezielden. Lang bleef ook de goede, doch dikwijls zwakke Prins in de volksgunst deelen, en ontving hij daarvan streelende bewijzen, toen hij Friesland in 1773 en 1777 bij herhaling bezocht, omgeven van den glans der weelde, welke de voorspoed der ingezetenen overal ten toon spreidde.

Doch hoe zeer veranderde die stemming des volks en de toestand des lands met den jare 1780!

De vrijheids-oorlog der Noord-Amerikaansche volkplantingen tegen Engeland verwekte allereerst eene ongemeene belangstelling en geestdrift. Bijzonder was dit het geval bij de vrijheidlievende Friezen, wier Staten zoo veel lof verwierven, doordien zij in 1782 de eerste van al de provinciën waren, die vóór de vrijverklaring van Amerika stemden362.

Vermits de Hollandsche kooplieden de Amerikanen, in weerwil van Engelands verbod, bleven ondersteunen, moest dit natuurlijk een oorlog van ons land met Engeland ten gevolge hebben. Bij de zwakheid van onze zeemagt bragt die vredebreuk onzen handel aanzienlijke schade toe. Groot verschil van staatkundige inzigten en daarbij een toenemend misnoegen over het gedrag van den Prins en meer nog over de handelingen van zijnen raadsman, den Hertog van brunswijk-wolfenbuttel, dien men, nadat hij in den haat des volks was gevallen, verwijderd wilde hebben, – dit alles verwekte meer en meer verwijdering, verbittering, scheuring en partijschap.

Het volk, dat de staatsleden beschuldigde van afgeweken te zijn van het Regerings-reglement van 1748, en zich beklaagde over de aanmatigingen der rijken, de voorregten der aristocratie en de misbruiken der familie-regering, verlangde meerdere regten uit te oefenen, en eischte grondwettige herstelling van het, in zoovele opzigten verbasterde, staatsbestuur. Het woord vrijheid, hetwelk in de zaak der Amerikanen zulk eene heilige beteekenis had, kwam hier in de mode, en werd, vermengd met de zonderlingste denkbeelden van Fransche wijsgeeren over godsdienst en volkenregt, getroeteld en in politieke klubs of fraterniteiten aangekweekt, tot ondermijning van het gezag der regenten. Zelfs benamen de Friesche Steden den Prins in 1782 het aan zijn vader en hem afgestane regt van Raadsbestelling en het begeven van de in haar kwartier rondgaande ambten. Noch het vertrek van den Hertog van brunswijk-wolfenbuttel, noch de vrede met Engeland (1784), noch een verdedigend verbond met Frankrijk (1785), konden de opgewondene gemoederen tot rust brengen. Integendeel, nadat eene bedreiging van oorlog met Keizer jozef II het volk algemeen de wapenen in handen had gegeven, versterkten de alom opgerigte Vrij-korpsen of Exercitie-genootschappen de krijgshaftige houding der natie, waarvan een deel weldra met die zelfde wapenen hare overheden bedreigde en zich tegen het gezag verzette. De brave Prins, te zwak om in tijden van beweging het roer van staat met vaste hand te sturen, sloot zich nu bij de aristocratie aan, in plaats van eene poging te doen, om de verlorene vriendschap der patriotten te herwinnen, door hunne voornaamste wenschen in te willigen.

In dien onrustigen stand van zaken waagden de Staten van Friesland het, den publieken geest, welke zich dagelijks krachtiger openbaarde en op de verbetering van talrijke misbruiken aandrong, te trotseren, door op den 25 September 1786 twee merkwaardige plakkaten uit te vaardigen. Bij het eerste werd het op strenge straf verboden, beleedigende geschriften uit te geven, of requesten en adressen over zaken der regering te teekenen. Bij het tweede werden de nu gevaarlijk geachte Exercitie-genootschappen opgeheven en verboden, en de burgers bevolen hunne wapenen af te leggen363. Dan, de stroom vloeide reeds te lang en te sterk, om, door zulke middelen gestuit, niet buiten zijne oevers te treden. De tegenstand des volks werd meer algemeen, de breuke tusschen de Prins-gezinden en Patriotten grooter, de verbittering sterker. De stad Franeker werd in Mei 1787 het middelpunt, waar de gewapende misnoegden en tegenstanders van het Stadhouderlijk gezag zich vereenigden; waar een Defensiewezen zich tegen gevreesde aanvallen versterkte, door de stad met schansen en elf batterijen te omgeven en krijgsvoorraad bijeen te brengen, en waar in Augustus tien leden der Staten zich van die van Leeuwarden afscheidden en, even als in 1672 te Sneek, eene tegenregering vormden, die, met versmading van de wettige meerderheid, hare bevelen, als de eenige en hoogste magt des lands, overal wilde doen eerbiedigen.

Zulk een verwarde toestand des lands, welke voor de rust, de veiligheid en welvaart der ingezetenen hoogst verderfelijk was, kon niet duurzaam zijn bij al de blijken, welke het volk gaf van nog niet rijp te zijn voor het genot van eene vrijheid, waarvan alléén de klank veler hoofden had bedwelmd; terwijl de band van ontzag, eerbied en liefde tusschen overheid, vorst en volk was verbroken. Welk persoon, wat stout bedrijf of welke merkwaardige gebeurtenis zou den veegen Staat redden? Helaas! den benarden Stadhouder, dien men in Holland zoo veel leed had aangedaan, dat hij naar Nijmegen was geweken, scheen geen ander middel tot zelfbehoud over te schieten, dan de hulp in te roepen van zijnen schoonbroeder, den Koning van Pruissen, die in September 1787 een leger van 20,000 man naar Holland zond, om den Prins in zijn gezag te herstellen. Achtten velen deze inroeping van vreemde hulp eene grievende beleediging, – zij had voor het oogenblik dit gunstig gevolg, dat alom, na hevige uitspattingen, de volksberoeringen ophielden, en dat de Staten van Holland, met intrekking van al hunne besluiten, tegen den Prins genomen, den Stadhouder verzochten weder in ’s Gravenhage te komen. Zegepralende op zijne vijanden, die het vaderland ontvloden, hernam hij zijne waardigheden, en werd alom de bestaande regeringsvorm met kracht gehandhaafd.

Maar welk gebruik maakten de Staten van Friesland van deze overwinning van het gezag? Verdienden zij door edele grootmoedigheid en vergevensgezindheid den eerbied, waarop zij op nieuw aanspraak maakten? Neen, strenge vervolgingen bragten hen in verdenking, dat niet het welzijn des volks, maar het zegevieren hunner partij en zucht om het beleedigde gezag te wreken het roersel hunner daden was. Nadat allen, die zich verdedigers der grondwettige regten en vrijheden des volks noemden, met de talrijke te Franeker zamengevloeide gewapende burgers die stad hadden verlaten, werd zij op den 24 September door de Staten bezet, en daarna gestraft met het uitligten van de deuren der poorten, welke in de kerk werden vastgelegd. Honderden Friesche patriotten vlugtten, waarvan de meesten te St. Omer in Frankrijk eene schuilplaats vonden. Vele leden van het defensiewezen en andere deelgenooten van den opstand tegen den bestaanden regeringsvorm werden gevat en door het Hof gevonnisd met gevangenzetting, geldboeten, verbeurdverklaring van goederen en andere straffen. Eene algemeene ontwapening des volks werd bevolen; de Fraterniteiten en andere dergelijke staatkundige bijeenkomsten werden streng verboden. Wel lieten de Staten den 16 October eene Amnestie afkondigen; doch deze bevatte, na eene opsomming van al het misdrevene zóó vele uitzonderingen, dat de meeste deelgenooten daar buitengesloten bleven, en zich liever den last der ballingschap buiten hun vaderland getroostten. Hard viel deze straf vooral vele rustige en brave burgers, die, met de beste bedoelingen, door den tijdgeest onwillekeurig waren medegevoerd geworden. Nog harder viel die vervolging, toen de Staten, ook nadat er reeds eenige jaren verloopen waren, doof bleven voor alle verzoeken tot matiging, zoodat zelfs nog in 1792 de zedige en verdienstelijke eise eisinga, die zich, na jaren omzwervens, te Visvliet nedergezet had en daar gevat was, na een proces van een vol jaar, voor vijf jaren uit deze provincie gebannen werd, enkel omdat hij in 1787 lid was geweest van het defensiewezen te Franeker.

Te onverklaarbaarder was dit streng volhouden der Staten, omdat zij, bekend met de wenschen des volks, waardoor de onlusten waren ontstaan, sedert 1787 bijna niets deden ter verbetering van het door zoovelen aangevallene staatsbestuur en tot wegneming van de algemeen erkende misbruiken; – doch vooral, omdat de staats-omwenteling van 1789 in Frankrijk hun tot ontzetting deed zien, welk eene magt het volk tegenover den troon, den adel en de geestelijkheid kon ontwikkelen; welke de eischen waren van den onwederstaanbaren geest des tijds, en welke gevolgen het onverstandig vasthouden aan verouderde vormen en begrippen na zich moest slepen. Bekend was het bovendien, hoe zeer de Nederlandsche vlugtelingen blaakten van wraakzucht, om hunne overheden het inroepen der Pruissische hulp betaald te zetten; hoe zij zich met de Franschen verbroederden, en, door briefwisseling met hunne vrienden, in ons land de hoop levendig hielden op eene door hen voorbereide verlossing, ter bekoming van eene gelijke vrijheid en volkssouvereiniteit, als de Fransche republiek reeds had verworven. In weerwil de onmenschelijke tooneelen van het schrikbewind, na den val van Koning lodewijk xvi, alle mogendheden deden sidderen voor de woede van een bandeloos volk – bleven de Staten van Friesland zorgeloos en gerust op het oude pad voortgaan. Ja, nog den 28 Januarij 1795, toen het water reeds tot aan de lippen was gestegen, ontveinsden zij het klimmende gevaar, daar zij, bij openlijk plakkaat, zich durfden »vleien, dat de Unie zal blyven bewaard, in het vertrouwen op het vooruitzigt van den gelukkigen en wenschelyken voortgang der aangevangene Vreedes Negotiatien; uit welken hoofde ’er zig gegronde hoope opdoet tot het zien eindigen van deezen bloedigen Oorlog.”364

Zóó blind, zóó onverzettelijk bleven ’s lands Regenten, die echter reeds den volgenden dag al onthutst waren over »de verandering der gedaante van zaaken door de rampen des Oorlogs,” waarom ze den predikanten bevolen te bidden, »dat God den bloedigen Oorlog mogt doen eindigen.” Doch die oorlog was toen eerst aangevangen en zou nog twintig jaren lang, geweldiger dan ooit te voren, woeden, ten einde, onder Gods wijze en liefdevolle leiding, het middel te worden, om de natiën, die in vrede en voorspoed doof waren geweest voor de stem van godsdienst en rede, en blind voor hun duurzaam belang, door lijden en strijd te louteren, en, eerst na verloop van vele jaren van rampspoed, te verheffen tot eene betere maatschappelijke orde en meerdere vatbaarheid voor volksgeluk.

VIJFDE TIJDVAK

FRIESLAND TIJDENS DE VOLKSREGERING EN DE FRANSCHE OVERHEERSCHING
VAN DE STAATS-OMWENTELING EN DE OPHEFFING VAN HET STADHOUDERSCHAP TOT DE HERSTELLING VAN NEDERLAND EN HET VERTREK DER FRANSCHEN
Van het jaar 1795 tot 1813

42. De Staats-omwenteling en hare gevolgen

Te laat namen de Staten van Friesland, den 7 Februarij 1795, het besluit tot opheffing van de vervolgingen en verbodsbepalingen, waarmede men sedert 1787 vele opgewondene ingezetenen in toom had gehouden. Na in België lang tegenstand te hebben ondervonden, zegevierden de wapenen der Franschen, die nu door den vorst zich reeds in December 1794 den weg gebaand zagen over de rivieren, die ons vaderland meermalen tot eene natuurlijke beschutting verstrekten. De vroeger gevlugte patriotten, die in Frankrijk de bloedige tooneelen van de revolutie-koorts hadden bijgewoond, snelden hen vooruit, en nog vóór de Franschen onzen Staat, op den 1 Februarij 1795, den oorlog verklaarden, ontvlugtte Prins willem V met zijn gezin en vele zijner aanhangers het vaderland, dat ruim twee eeuwen veilig was geweest onder de hoede van oranje. De in 1787 alleen door de kracht der wapenen herstelde republiek was haren val nabij, en bezweek voor den revolutiegeest des volks, dat geheel andere beginselen dan vroeger huldigde en zich sterk waande door buitenlandschen invloed.

Ook in Friesland vestigde zich een Committé Revolutionair, hetwelk, na de omwenteling geheel voorbereiden den vrijheidsboom te Leeuwarden geplant te hebben, den 10 Februarij 1795 de Regenten der steden en grietenijen ontsloeg en andere personen aanstelde, onder luidruchtige vreugdebedrijven van het volk. Evenzoo verklaarde het den 19 Februarij met eene plegtige aanspraak de Staten van Friesland, gelijk den Erfstadhouder, vervallen van hunne waardigheden, met belofte van veiligheid voor hunne personen en verbod om te vlugten. Hierna werden er 60 Provisioneele Representanten van het volk van Friesland in hunne plaats aangesteld, en voorzien van eene instructie, welke de beginselen bevatte, waarnaar de nieuwe republiek voorloopig zou worden bestuurd. Het Committé legde toen tevens zijne taak neder, en »wenschte het volk plegtig geluk met de volbragte onvermijdelijke revolutie, en met de tot dusverre gelukkig herstelde vrijheid; onder betuiging, dat de bedaardheid, goede orde en rust, bij zulk eene verbazende omkeering van zaken overal bewaard, der Friesche natie voor het oog der geheele wereld tot onsterfelijken roem verstrekten.”

In de volgende dagen vaardigden de Provisioneele Representanten bij verschillende plakkaten hunne staatkundige geloofsbelijdenis uit, om ieder te doen zien, dat zij geen ander oogmerk hadden, dan om, ook door het afschaffen van de erfelijke aristocratie en familie-regering, de miskende regten des volks te handhaven, en veiligheid van personen en bezittingen, vrijheid van godsdienst en drukpers en gelijkheid van allen voor de wet te verzekeren, onder vermaning, van de verkregene voorregten door geene rustverstoring te bezoedelen.365

En inderdaad, het verdient opmerking, dat zulk eene omwenteling en vernietiging van het eeuwenheugende gezag hier, door het volk zelf, zoo rustig en zonder schending van personen of bezittingen werd tot stand gebragt. Want eerst den 4 Maart deed de Fransche Generaal gaspard thierry met een aantal huzaren zijne plegtige intrede in Leeuwarden, onder de uitbundigste vreugdebetooningen van het uit alle oorden te zamengevloeide volk, dat in den roes zijner blijdschap, hand aan hand met den luchthartigen Franschman dansende om den vrijheidsboom, zich zelf vergat, en zich niet bewust scheen te zijn, dat het eene inhaling was als van het Grieksche paard in Troje. Doch de Franschen hadden beloofd, als vrienden en bondgenooten te zullen overkomen, en als verlossers van de overheersching en beschermers van de nieuwe republiek, die ze zeker weldra weder zouden verlaten, werden ze dus ontvangen en bij de burgers ingekwartierd. Hoe spoedig bleek echter het tegendeel, nadat 150,000 hunner, meest uitgehongerde en halfnaakte, krijgslieden over het gansche land waren verspreid, waarvan Friesland zijn aandeel rijkelijk bekwam!

Immers, bij het Haagsche verdrag van den 26 April 1795 eischten de Franschen reeds, behalve den afstand van een aanzienlijk grondgebied, 100 millioen gulden voor het bezorgen van de zoogenaamde vrijheid, onder verpligting van onzen Staat, om 25,000 man Franschen in dienst te houden en te bezoldigen. Doch de partij der patriotten had de overwinning behaald en zich gewroken op den Prins en de staatsleden, die hen in 1787 hadden doen vlugten, maar – ten koste der onafhankelijkheid des lands. Het volk, gestreeld door de klanken van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, spiegelde zich nu, bij de zegepraal der beginselen van de regten van den mensch en burger, de schoonste toekomst van eene veel verbeterde staatsinrigting voor; hoewel het, bij de schaarschheid en duurte van levensmiddelen en het stilstaan van sommige bronnen van bestaan, al dadelijk verpligt werd, om in herhaalde geldleeningen, heffingen en drukkende lasten aan de vermeende vrijheid zware offers te brengen366.

Intusschen geschiedde er in Mei eene algemeene oproeping van het volk van Friesland tot stemming van 68 Representanten, die nu het roer der regering aanvaardden en aan negen hunner het waarnemen der zaken van het vroegere Collegie of de uitvoerende magt toevertrouwden. Nog scheen dit bestuur uit gematigde patriotten te bestaan, hoewel het de meeste leden van het Hof ontzette en door andere personen van zijnen geest deed vervangen (15 Julij), en toeliet, dat de Stadhouderlijke Tombes in de Groote Kerk te Leeuwarden schandelijk vernield en de Grafkelders geschonden werden (1 Aug.). Evenwel bleef deze partij, bij het plan tot bijeenroeping van eene Nationale Conventie, met kracht van redenen de souvereiniteit en de onafhankelijkheid der provinciën vasthouden en verdedigen, omdat zij haar zelfbestaan niet konde, niet wilde vernietigen, en omdat zij zich van eene vereeniging met de andere gewesten voor Friesland groot gevaar en vele nadeelen voorstelde. Doch Holland, met een grooten schuldenlast bezwaard, trachtte de ineensmelting van de provinciën en de provinciale schulden door te drijven, en om dit doel te bereiken, spaarde het geene middelen, »geen vleijen en kuipen, geen dringen en dreigen.” Het werd daarin ondersteund door een aantal hevige Friesche patriotten, die zich van de een- en ondeelbaarheid van den Staat veel heils voorspelden, en als heethoofdige ijveraars meer doortastende veranderingen begeerden. Zóó vormden zich onder de patriotten zelve partijen, die elkander uit verschil van inzigt wantrouwden en vervolgden met een haat en tweedragt, nog sterker dan vóór de omwenteling. In Januarij 1796 vestigden zich eenigen dier ijveraars zelfs tot een Committé van herstel, hoewel ze spoedig door de Representanten, die hen eene oproerige bende van baatzuchtige fortuinzoekers en intriganten noemden, werden gevangen gezet. Evenwel wist hunne partij te bewerken, dat Frieslands volksvertegenwoordigers met geweld uiteengejaagd en sommigen zelfs in hechtenis genomen werden. Met hulp der gewapende magt herstelde het gezag zich echter weder, doch kort daarna werd het andermaal verdreven door de doldriftige partij, die alzoo, door Fransche en Hollandsche hulp gesteund, zegevierde367. Wel kwam er intusschen den 1 Maart eene Nationale Vergadering te ’s Gravenhage bijeen, waarop Friesland echter eerst, evenmin als Zeeland, afgevaardigden zond; doch de uiteenloopende meeningen der vier partijen hiervan verstonden elkander zóó weinig, dat zij enkel voorbereidde, hetgeen, na hevige onlusten en geweldige maatregelen, op de tweede Nationale Vergadering doorgedreven en met goedkeuring der meerderheid van het stemgeregtigde volk bij de Staatsregeling van 1 Mei 1798 uitgevaardigd werd: dat de één-en-ondeelbare Bataafsche Republiek zou bestaan uit acht Departementen, met een Vertegenwoordigend Ligchaam, waarvan de eerste kamer uit 60 en de tweede uit 30 leden zou bestaan, benevens een Uitvoerend Bewind van 5 leden.

Ofschoon Friesland bij die Staatsregeling voor het eerst na zoovele eeuwen zijn Naam verloor, daar het met Groningen werd vereenigd onder den naam van het Departement van de Eems; – ofschoon het nu eindelijk aan Hollands heerschzucht en overwigt zijne souvereiniteit en zelfbestaan en alzoo een groot gedeelte zijner magt en invloed ten offer moest brengen, en zich bovendien met een veel grooter schuldenlast dan zijne eigene zag bezwaard; – ofschoon het Provinciaal Bestuur van Friesland, alléén uit aanmerking van »den bejammerenswaardigen toestand der republiek,” gevolg gaf aan het bevel der Constitueerende Vergadering, die zich den 22 Januarij 1798 te ’s Gravenhage met geweld van de oppermagt had meester gemaakt, om, »met ontbinding van alle Provinciale Besturen, een Intermediair Administratief Bestuur, afhankelijk van en verantwoordelijk aan genoemde Vergadering,” uit te maken: – toch werd die merkwaardige en in zoo vele opzigten vernederende gebeurtenis, een onvermijdelijk gevolg van den gang der omwenteling, hier met een luisterrijk Volksfeest gevierd. Ja, de democratische of revolutionaire partij had, na het overheerschen of verbannen van alle gematigde patriotten, door Hollandschen en Franschen invloed, in Friesland veler gemoederen opgewonden tot een geestdrift, welke in al de zinnebeeldige voorstellingen en bedrijven van dat Volksfeest de belagchelijkste tooneelen opleverde. Op den 19 Mei 1798 werd het onder grooten toevloed van aanschouwers te Leeuwarden gevierd. De Een-en-Ondeelbaarheid, verbeeld door eene maagd, met de acte van Staatsregeling in de hand, werd, zittende op een triumfwagen, tusschen een talrijken trein van regeringsleden, zinnebeeldig versierde personen en de gewapende magt, door de stad gevoerd, en geleid op een troon in den Tempel der Vrijheid, welke op de Langepijp was opgerigt. Nadat de personen, verbeeldende de Regten van den mensch, de Gelijkheid en de Broederschap, als ook de vier nationale Deugden en de vier Standen van den mensch, zich nevens haar geplaatst hadden, werd het zevenhoofdig Monster van het Federalisme (de zeven vroeger, op zich zelve souvereine, Vereenigde Provinciën) op een houtstapel gelegd en onder gejuich verbrand, waarna de President voor het Altaar der vrijheid eene aanspraak deed, en het feest met dansen om den Vrijheidsboom en andere luidruchtige vermaken werd besloten368.

Doch de partij, wier beginselen en bedoelingen nu hadden gezegepraald, regeerde niet lang. Nadat zij reeds in Februarij des vorigen jaars verontrust was door een dwaas oproer van Oranjegezinde ingezetenen uit den omtrek van Kollum369, had op den 12 Junij 1798 te ’s Gravenhage eene soort van tegen-omwenteling plaats, waarbij het Uitvoerend Bewind en het Wetgevend Ligchaam met magt van wapenen werden uiteengedreven. Eerst nadat het volk zich, ingevolge de aangenomene Staatsregeling, eene nieuwe vertegenwoordiging had gekozen van meer gematigde personen, die eene algemeene vergiffenis van staatkundige misdrijven uitvaardigden, scheen er een einde te zullen komen aan al de revolutionaire woelingen en de omwenteling voltooid te zijn. Die Staatsregeling toch, welke vele verouderde vormen en misbruiken afschafte en de sedert jaren verkondigde theoriën omtrent het maatschappelijk verdrag en het regt en den invloed des volks op het staatsbestuur in werking bragt, was bij voorraad eene belangrijke schrede tot vooruitgang, tot verspreiding van mildere beginselen en tot bevrediging der eischen van het nieuwe geslacht, dat de vroegere banden was ontwassen. Na zoo hevige schokken en bittere vervolgingen van de partijen onderling, kwam er nu meerdere orde en rust onder de ingezetenen, en leerde men zich met bedaardheid onderwerpen aan de drukkende gevolgen eener omwenteling, welke een geheel anderen loop en rigting had genomen, dan zelfs de bewerkers zich hadden voorgesteld.

361.Dit betuigden de Staten in den brief van rouwbeklag aan haren kleinzoon. Zie stuart, vervolg op wagenaar, II 249; de chalmot, Leven der Prinses, Leeuw. 1765; j. van den bosch, de Heeren Stadhouderen van Vriesland, Leeuw. 1770, 35, 86; Levensbeschrijving van Nederl. Mannen enz. VI 154; van kampen, Karakterkunde, II 562 enz.
362.Zie loosjes, Gedenkzuil der Vrij-verklaaring, 31, 58, 64, 131, 133, waar tevens voorkomt het Request van de Burger-Societeit te Leeuwarden: Door Vrijheid en IJver aan Gedeputeerden, met aanbieding van een Zilveren Eerepenning, welke zij op dit besluit had laten vervaardigen. De studenten te Franeker huldigden hetzelve door het afsteken van een vuurwerk. Ook hierdoor werd de vrijheidsgeest overal aangewakkerd.
363.Zie de Verzameling van Placaten, 339, 343; Apologie van c. l. van beijma, 172, 230, en vele andere stukken van dien tijd.
364.Verzameling van Placaaten, 436, 437.
365.Zie dit alles in de Verzaamel. van Placaaten, I 1-29, in de Dagverhalen en veelvuldige geschriften van dien tijd.
366.In 1796 beval het Provinciaal Bestuur zelfs, „ten einde de Friesche trouw ongeschonden bewaard blijve” (!), dat het zesde gedeelte der bezittingen van alle publieke corpora, of de stedelijke, geestelijke, dorps-, kerke-, arme-, wees en gasthuis-goederen, openlijk verkocht en het bedrag daarvan den lande tegen 312 proc. rente opgeschoten moest worden. In het volgende jaar noopte de hooge nood des lands het bestuur op nieuw, nog een vijfde gedeelte van het overschot te eischen. Men gisse, welk eene massa vastigheden er dien ten gevolge tegen lage prijzen verkocht en in handen gekomen is van bijzondere personen, waarvan velen ze later voor meer dan het dubbele van dien prijs verkocht hebben. Zie die besluiten in de Verzameling van Placaaten, II 21, 73, 199.
367.’t Was deze partij, die in 1796 het bevel gaf tot wegneming van alle, „de gelijkheid onteerende,” titels, livreijen, onderscheidingsteekens en wapens op gebouwen, grafzerken enz., als hinderlijk aan de onvervreemdbare regten van den mensch en den burger. Verzameling van Placaaten, II 17, 56,71.
368.De merkwaardige teekening, welke de verdienstelijke kunstliefhebber petrus groenia (nog in 1831 bekend als Kolonel van eene Afdeeling Friesche Schutterij) toen van deze plegtigheid vervaardigde, is, met het Programma van den optogt, thans in mijn bezit.
369.Die volksbeweging, onder den naam van het Kollumer oproer bekend, begon bij gelegenheid der opschrijving tot de gewapende dienst te Kollum, en breidde zich weldra tot de omliggende dorpen en grietenijen uit. „Onder den oproerkreet van Oranje boven!” trokken eenige honderden gewapende landlieden zelfs op Dokkum aan, vanwaar ze verjaagd en verder door de van Leeuwarden afgezondene troepen bedwongen werden. Een getal van 174 personen, die daaraan deel hadden genomen of van Oranjegezindheid verdacht waren, werden op het Blokhuis te Leeuwarden gevangen gezet en een daarvan onthoofd. Velen werden spoedig losgelaten, anderen met geldboeten gestraft. Zie uitvoerige berigten deswege in de destijds uitgegevene Beschrijving van de oproerige Beweegingen in Friesland.
Возрастное ограничение:
12+
Дата выхода на Литрес:
28 сентября 2017
Объем:
615 стр. 10 иллюстраций
Правообладатель:
Public Domain

С этой книгой читают

Эксклюзив
Черновик
4,7
303