Читайте только на ЛитРес

Книгу нельзя скачать файлом, но можно читать в нашем приложении или онлайн на сайте.

Читать книгу: «Goethe: Een Levensbeschrijving», страница 26

Шрифт:
"22 Maart 1832

XXXI

Auch im Scheiden gross!

GOETHE tot ondergaande zon.

… Hij bevond zich in een soort van exaltatie, die hem in staat stelde, de poëzie te bevelen, zelfs tot beelding van dingen die hij nooit beleefde; hij geloofde zich door een geheimzinnig psychiesch gebeuren tot zulk een staat van vruchtbaarheid verheven, dat hij volkomen willekeurig voortbracht wat hij zelf wenschte. Na zijn laatste bloedspuwing wist hij, dat hij niet lang meer had te leven in zijn aardsche gestalte. En door godsdienstige overpeinzingen, door voortdurend opgaan in het ware en het schoone bereidde hij zich voor op de scheiding, die hij wist nabij, en op het hiernamaals, waarin hij vast geloofde. Met een diepen zucht verzegelde hij het pakket, dat het handschrift van zijn Faust bevatte, en opgewekt nam hij maatregelen voor de verschijning van zijn tragedie, onmiddellijk na zijn sterven. Al wat er voorviel in het rijk van kunst en wetenschap had zijn gretige belangstelling; en wie, zonder den schrijver te kennen, zijn heldere opstellen leest over Geoffroy St. – Hilaire en over den "Spiraalgang der plantenontwikkeling", zal niet vermoeden, dat deze schrijver reeds over de tachtig was. In belanglooze voldoening zag hij anderen roem behalen met ideeën, die bespot werden toen hij ze verkondigde, een halve eeuw te voren: de waarheid won dan toch eindelijk veld!

Op zijn twee-en-tachtigsten jaardag verliet hij, ouder gewoonte, de stad; in de vreugdige atmosfeer van het hooggelegen Ilmenau ontvluchtte hij de feestelijkheden die men te zijner huldiging op touw zette. Hij bezocht het jachthuisje dat Carl-August zoo dikwijls had geherbergd, en de tranen sprongen hem in de oogen, toen hij herlas de verzen, die hij daar op den wand had geschreven vijftig jaren vroeger:

 
"Ueber allen Gipfeln
Ist Ruh,
In allen Wipfeln
Spürest du
Kaum einen Hauch;
Die Vögelein schweigen im Walde.
Warte nur, balde
Ruhest du auch…"
 

En, terugdenkend aan dien tijd van inkeer en onbestemd verlangen, herhaalde hij met bevende stem: "Ja, warte nur, balde ruhest du auch.."

Bij dezen geestestoestand trof hem het verjaarsgeschenk dat "Vijftien Engelschen" hem toezonden. Het was een gouden zegelstempel, waarop gegraveerd de slang der eeuwigheid, omsluitend een ster en de woorden: "ohne Hast, ohne Rast", die zinspeelden op zijn bekende strophe: "Wie das Gestirn…" Thomas Carlyle, voor wiens "Life of Schiller" hij nog pas een voorrede had geschreven, is de onderwerper van dit voorname huldeblijk.

Hij had nu inderdaad zijn roeping zonder haast en zonder rust vervuld, maar toen zes maanden nadien een ernstige ziekte hem trof, kon hij niet gelooven dat hij bezig was zich los te maken. Voor zijn jaren buitengewoon statig en sterk, imponeerend door zijn heldere, schitterende oogen – men vertelt van een boer, die als aan den grond genageld hem bleef aanstaren, toen hij door zijn park wandelde – imponeerend de artsen door zijn niet verzwakkenden eetlust, was hij toch een ouwe man. En hij, die voorheen in vertrouwelijken omgang met water en lucht placht te leven, bleef nu lang achtereen thuis, in heetgestookte kamers, zoodat hij telkens koû vatte, als hij zich door een helderen dag weer naar buiten liet lokken.

Zoo ook begin Maart 1832. Hij had 's morgens het gewone Donderdagsche bezoek van de jonge Groothertogin ontvangen, hij had opgewekt gesproken over een schilderij, dat in het bijzijn van zijn zoon te Pompeï was opgegraven, en waarvan men hem op zijn verjaardag een schets had gezonden. 's Avonds voelde hij een hevige pijn in zijn borst opkomen, zijn adem stokte, onrust beving hem. Hij beweerde dat dit wel naar, doch niet gevaarlijk was; niemand mocht bij hem waken, geen dokter mocht dien nacht gehaald. Zijn geneesheer, die hem terzijde stond in het beheer van verschillende instellingen voor kunst en wetenschap, wist de pijn tot bedaren te brengen, en alsof er niets gebeurd was, deed Goethe de loopende "zaken" met hem af. Tot zijn vreugde vernam hij, dat zijn pogingen om een veelbelovenden jongeman te helpen succes hadden, en zijn sidderende hand zette hij onder een stuk, ten behoeve van een kunstenares, die hij wilde protegeeren.

Maar een week later vond zijn dokter hem, badende in zijn zweet, met aschgrauw gelaat en weggezonken oogen 's morgens op zijn bed, waar hij angstig heen en weer woelde. Voor 't eerst in langen tijd ontbeet hij niet met zijn kleinzoon. Maar toen hij een uurtje later in zijn leunstoel zat, een deken over zijn knieën, liet hij zich het boek brengen, dat hij pas had open gesneden. Hij was toch te zwak om te lezen. Zijn schoondochter Ottilie moest naast hem plaats nemen. "Nu mijn wijfje", zei hij, "geef me dat brave pootje van jou." En met haar hand in de zijne praatte hij opgewekt. Hij wilde weten, wie er al zoo naar hem had geïnformeerd, hij nam zich voor, om die belangstellenden te denken, zoodra hij weer op straat mocht. Toen werd zijn spreken onduidelijk, en zijn denken onsamenhangend. "Zie toch," sprak hij: "die schoone vrouwekop… zwarte lokken… wondermooie verven… donkere achtergrond." Een stuk papier op den grond deed hem vragen of men Schillers brieven dan maar liet zwerven? De kamer benauwde hem, alle luiken moest zijn bediende openzetten, want het binnenstroomende licht deed hem zoo goed. Toen hij niet meer kon spreken, schreef hij met zijn vinger woorden in het leege; zijn arm verlamde: hij trok woorden op zijn deken. Hij streed…

Tegen den middag herwon hij zijn zelfbeheersching. Sterven had hij altijd gehouden voor een vrijwillige daad. Kalm nu legde hij zijn hoofd tegen den linkerhoek van zijn leunstoel en sliep glimlachend in.

BIJLAGE:
VERTALINGEN

(Tegenover vertalingen van literair werk, zelfs al geschieden ze door kundige kunstenaars, zooals ons land er eenige bezit, staat de schrijver zeer sceptisch; op de vertaling van citaten, zooals er in de voorafgaande bladzijden voorkomen, stelt hij nog minder prijs. Het ligt immers voor de hand dat hij slechts geciteerd heeft zinsneden en verzen, die niet alleen spreken door hun vertaalbare gedachtelijke beteekenis, doch ook en vooral door hun eigenaardige woordvoeging, klankverdeeling, rhytme, speciaal-Duitsche nuanceering. De schrijver doet gaarne zijn best om ook hiervan iets weer te geven, doch weet principiëel dat zulks niemand afdoende, en niet in de eerste plaats hém kan lukken.)

p. 20. Bühne. – Tooneel.

" 21. Judengasse. – Jodenbuurt (tot 1806 het eenige stadsdeel, waar te Frankfort Joden werden geduld).

" 25. "Dictionnaire historique et critique" van Pierre Bayle.– "Historiesch en critiesch woordenboek", een soort van encyclopedie, waarin o. a. de tot ± 1695 bekende wijsgeerige stelsels worden behandeld, meer onderhoudend dan wetenschappelijk.

" 26. Vom Vater hab' ich die Statur, enz.– Een mijner vrienden geeft de volgende metrische vertaling ten beste: "Van vader kreeg ik 't kloeke lijf, – 't Besef van 's levens plichten. – Van moedertje de vroolijkheid, – Den drang tot sprookjesdichten…"

" 27. Verpflanze den schonen Baum, enz.– Verplant, hovenier, dezen schoonen boom naar een anderen tuin; hier wekt hij mijn medelijden.

Je "feinste Teutsch"– het beschaafdst denkbare Duitsch. De T is verouderd, en wordt met ietwat vaderlandslievende bijbedoeling nog weleens gebruikt.

" 34. "Menteur"– leugenaar.

"Beauties of Shakespeare"– Bloemlezing uit Shakespeares werken.

" 35. "Brautnacht"– huwelijksnacht.

" 38. "Die Laune des Verliebten " – Grillen van een verliefde.

" 40. "Die Mitschuldigen"– De Medeplichtigen.

" 45. "Ich sagte Immer in meiner Jugend… enz.– Als jongen zei ik altijd tot mij zelven, voelend dat zooveel duizenden indrukken mij, zwak ding, bestormden: wat zou het Noodlot toch met mij voor hebben, dat het mij door al deze leerscholen zendt?

" 50. Ephemeriden, was man treibt, heute dies und morgen das. – Ephemeride(n) beteekent: ééndagsvlieg; lijst van de verschijningsdata der hemellichamen; aanteekeningen van dag tot dag. Goethe, die denkers gaarne bij hemellichamen vergeleek (o. a. den Nederlandschen anatoom Petrus Camper, en zich zelf) zal bedoeld hebben: "De literaire hemellichten, die ik waarneem; vandaag deze, morgen andere."

" 52. Fräulein– mejuffrouw, heb ik, ter wille van de klankenwantschap, wel een afgewisseld met het Nederlandsche "freule"; strikt genomen is dit onjuist, maar vele Nederlanders denken bij het woord "freule" niet aan een adellijke, doch aan een statige, gemaniëreerde juffrouw, en zoo is 't hier bedoeld.

" 57. "Dichtung ist Action" – Poëzie is handeling. (Deze leuze werd vaak gezegd: "Action ist Dichtung"; mijn redactie is zuiverder.)

Ahnungsvoll – vervuld van voor-besef.

"58. "Sturm-und-Drang"– Storm en gewelddadig voorwaarts dringen. In het Nederlandsche spraakgebruik beteekent St. – u. – Dr. – periode: het tijdperk van wild-opbruisende en worstelende jeugd. Uit onzen tekst is te begrijpen, dat deze opvatting slechts weinig verband houdt met de historische beteekenis van de uitdrukking.

" 60. Ich komme bald…" enz.– "Ik kom spoedig, goudharige kindertjes. Mij houdt de winter niet in mijn warme kamer. Wij zullen bij 't vuur gaan zitten, En ons vermaken wat wij kunnen. Als engeltjes zullen wij elkaar liefhebben. Dan gaan wij kransjes vlechten, En ruikertjes maken, En zullen zijn als kleine kinderen."

" 61. Vicar– landgeestelijke.

" 63. "Système de la nature",– "De natuur in wijsgeerig systeem gebracht."

Bieder – zwaarwichtig-eerlijk en germaansch-vrijmoedig.

" 64. Pinakel– spits bij-torentje in de Gothische bouworde.

" 66. Wilkommen, enz.– Begroeting en afscheid; Meilied; Kleine bloemen; Heideroosje; Een weeke, jongensachtige weemoed.

" 73. Empfindsam– Duitsch-overgevoelig.

" 74. Praktikant– Jong rechtsgeleerde, die, voordat hij zijn laatste examen aflegt, eenigen tijd aan een rechtbank werkzaam is.

" 80. Die Weiblein– De vrouw-menschjes.

" 93. "Mamachen"– Lief moedertje.

" 95. "Ganz eigen"– tot in het diepst van zijn ziel.

"Adler und Taube" – Adelaar en Duif.

" 96. Une imitation détestable… enz.– Een afkeurenswaardig nabrouwsel van die slechte Engelsche stukken.

" 103. "Kritteley"– bemoeierige, onbenullige bedilzucht van den "criticus".

" 105. "Franckfurt ist das neue…" enz. – Frankfort is een modern Jerusalem, waar al de volkeren dooreenkrioelen, en waar de rechtvaardigen wonen.

"Die Kindesmörderin" – De kindermoordster.

" 106. Palingénésie– Terugkeer tot den toestand van volmaakte onschuld, waarin, volgens het bijbelverhaal, het eerste menschenpaar leefde.

" 112. Der Ewige Jude– De wandelende Jood.

" 122. Warum ziehst du mich… enz.– Waarom trek je mij onweerstaanbaar in deze schittering?

" 128. Wenn ich, liebe Lili– Als ik, lieve Lili, je niet minde, zou dit schouwspel mij veel genot geven! En toch, als ik, lieve Lili, je niet minde, zou mijn geluk dan wel zijn, en wàt zou het zijn?

" 131. Gott helfe weiter… enz. – God helpe mij verder en schaffe licht, opdat ik mij zelf niet meer zoo vaak in den weg sta.

" 136. "Bei einer lebhaften Einbildung… enz." – Ondanks mijn levendige verbeeldingskracht, was ik met de wereld nog steeds niet bekend.

" 139. "Und kann der Knoten…" enz.– En kan de knoop nog ontward worden, heilige God in den hemel! ruk hem dan niet uiteen!

"Und wenn ein Wunder… enz.– Indien op aarde wonderen ooit geschieden, dàn slechts in trouwe, liefderijke harten. (Met een kleine wijziging overgenomen uit: De natuurlijke Dochter).

" 143. Und Niemand fragte… enz.– Niemand vroeg: Wie is dat toch? Bij den eersten oogopslag voelden wij: Hij is 't!

" 144. Roi-soleil– Zonnekoning. Aldus werd Lodewijk XIV door vleiers genoemd.

Empfindelei – Duitsche overgevoeligheids-manie.

" 148. Der du von dem Himmel bist… enz.– Gij, die van den hemel zijt, Alle leed en pijn kunt stillen, Hem, die dubbel nooddruftig is, Dubbel met soelaas vervullen, Ach, ik ben dit jagen moede, Waarom al die smart en vreugd? Zoete vrede, Kom ach kom in mijne borst! (Des zwervers nachtlied.)

" 150. Gewiss, ihm geben auch die Jahre… enz. Stellig, ook hij zal mettertijd beseffen in welke richting hij zijn kracht moet stuwen. Nog is, ondanks zijn diepe waarheidsliefde, Dwaling hem een hartstocht. Zijn neuswijsheid lokt hem ver van huis, Geen rots is hem te steil, geen bergpad te smal; De afgrond beloert hem van terzijde En wil hem smartelijk omlaag doen storten. Vervolgens snelt hij, door de overdreven beweging buiten zich zelf geraakt, Nu hier, dan daarheen, En na onschoone inspanning, rust hij onbevallig uit. En duister-woest op lichte dagen, Bandeloos zonder vroolijk te zijn, valt hij, naar ziel en lijf gewond en uitgeput, Op een hard veldbed in slaap; Terwijl ik hier stil en nauwelijks ademend, Mijn oogen naar de vrije sterren wend, En, half ontwaakt en half in zware droomen, Mij tegen zware droomen nauwelijks verzet…

" 152. Ich gehe meinen alten Gang… enz.– Bij mijn lieve weide kom ik weer in mijn oude doen. 's Morgens duik ik er in het zonnelicht, En in den maneschijn spoel ik de vermoeienis van mijn dagwerk af.

" 154. So hast du meine ganze Natur… enz.– Mijn heele wezen heb je zoo vast tot je getrokken, dat geen vezeltje mij meer rest voor de vervulling van de overige plichten mijns harten.

" 156. Ungezogenheiten– Ongemanierde kuren.

" 157. Billets doux– liefdebriefjes.

" 158. Die Geschwister– Broer en zuster.

" 161. Grossmeister der Affen– Grootmeester der apen.

" 162. "Triumph der Emfindsamkeit"– De zegepraal van de sentimentaliteit.

" 163. Teutsche comedianten– Duitsche tooneelspelers.

" 165. Dem Geier gleich… enz.– Gelijk de gier, met zachten vleugelslag op zware morgenwolken rustend, naar prooi uitkijkt…

" 167. Räuber– Roovers.

" 171. Wer nie sein Brot… enz.– Wie nooit zijn brood in tranen at,| Wie nooit in smartomfloersde nachten | Te schreien op zijn sponde zat | Hij kent u niet, u Hemelmachten!

" 175. Hätschelhans– troetelkind.

" 179. Hier muss man solid werden!– Hier moet men worden 'n man uit één stuk!

" 182. Sehnsucht– ziekelijk verlangen, heimwee.

" 190. Schriften– Werken, Oeuvre.

" 206. Ewig-Weibliche– Het vrouwelijke, in het licht der Eeuwigheid beschouwd.

"Gesotten und gebraten"– gekookt en gebraden.

" 208. Und an dem Ufer… enz.– (Vertaling Boutens:)

 
En aan den oever sta ik lange dagen,
Mijn ziel op uitkijk naar 't Hellenenland:
En op mijn zuchten brengt het golvenbruisen
Slechts doffe en onverstaanbre klanken over.
 

Mein Verlangen geht … enz.– Mijn verlangen gaat uit naar het schoone land der Grieken, en ik zou toch zoo gaarne de zee oversteken.

Mit seltner Kunst … enz.– (Vert. Boutens:) Orest: Ongemeen vaardig vlecht den raad der goôn gij | Vernuftig met Uw eigen wenschen samen. Pylades: Wat is 't vernuft der menschen als het niet | Nauwlettend luistert naar den wil der hoogen?

" 215. Wundern kann es mich nicht… enz.– Hoe zou 't mij verwonderen dat de menschen zoo op honden zijn gesteld? Is niet de mensch een erbarmelijke schoft, evenals de Hond?

" 219. Ins Anzeigeblättchen– In het advertentieblaadje.

" 222. Wunderthätige Bilder… enz.– Voorstellingen, waaraan men wonderkracht toeschrijft, staan als schilderij meestal zwak. Natuurlijk: de voortbrengselen van geest en kunst bestaan niet voor Jan-en-alleman.

" 224. Redlichkeit– gezeggelijkheid.

" 225. Beiträge zur Optik– Bijdragen tot de leer van het zien en de lichtverschijnselen.

" 228. Freund des Bestehenden– Vriend van de bestaande orde van zaken.

" 233. Praegnant– zwanger ("zwaar van beteekenis").

" 235. Gerichtsrat– Rechter.

" 237. Wer Kunst und Wissenschaft besitzt | Hat auch Religion.– Wie kunst bezit en wetenschap, die is ook godsdienstig.

" 240. Das Ewig-eine… enz.– Het Eeuwig-Eene, dat veelvuldig zich openbaart.

" 242. Wisset nur… enz.– Laat ik u zeggen, dat de woorden des dichters, altijd, zachtjes kloppend, zweven voor de poorten van het paradijs, biddend om het eeuwige leven.

" 245. Theatricum anatomicum– ontleedkundig laboratorium.

" 246. Anschaun wenn es dir gelingt– Zie, als ge kunt, de dingen zóó, dat ge terstond in hun innerlijk doordringt en vandaar uit naar het oppervlak terugkeert: dan hebt ge er de heerlijkste leering uit getrokken.

" 249. zimplifiziert– vereenvoudigt.

" 259. "Robert, chef de brigands"– Robert, de rooverhoofdman. Bedoeld is Chille's (Schillers) drama "De Roovers".

" 260. Speculatief– bespiegelend.

" 264. Dioskuren– Twee jonge helden uit de Grieksche fabelleer, die uitmuntten als paardentemmer en als vuistvechter.

" 266. Bilde Künstler! rede nicht… enz.– Beeld, kustenaar en praat niet. Uw gedicht zij als een ademtocht.

" 274. Kleinmalerei– Het afdalen in détails.

" 279. Schwül– van bange voorgevoelens vervuld.

" 284. Nun weint die Welt… enz.– Zouden wij niet weenen, nu heel de wereld weent?

" 291. Geheim gefäss… enz.– Geheimzinnig vaatwerk, dat Orakelspreuken verkondt, Hoe ben ik waard, U in mijn Hand te houden? U, schoonste schat, aan de ontbinding vroom onttrekkend, En mij naar de vrije lucht, naar 't zonnelicht, tot vrije overpeinzing keerend. Wat kan de mensch van het leven meer verlangen, Dan dat God-Natuur zich aan hem openbare, Hoe deze het stoffelijke laat tot geest vervloeien, Hoe deze stoffelijk-vast bewaart wat de geest eens schiep…

" 292. Gott habe ich… enz.– In al mijn kommer heb ik aan God en aan mijn lieveling steeds rein gedacht.

" 297. Wie des Goldschmieds… enz.– Den bijna grijzen dichter omgeven aardige meisjes, gelijk veelkleurige, geslepen licht-kronen de uitstalkast van den goudsmid.

" 298. Beschränkung.– Beperktheid. (Niet: zelfbeperking).

" 317. Dichtung– Verdichtsel.

" 326. Sie hören nicht… enz.– Zij hooren niet de latere zangen, De zielen voor wie ik de eerste zong.

" 328. Das Schaudern… enz.– Huiveren is het schoonste vermogen van den mensch.

" 329. Das Unzulängliche… enz.– Het onbereikbare Wordt hier gebeurtenis; Het onbeschrijflijke Geschiedt hier.

" 332. Sich ruhig auf ein Faulbett legt.– Rustig op zijn bed gaat luierikken.

" 333. Mein Lied ertönt… enz.– Mijn lied klinkt op voor de mij onbekende massa, Wier instemming mij 't harte bang maakt.

" 334. Mit Hebeln und mit Schrauben– Met hevels en schroefpersen.

" 342. Her zu mir– Hier! mée met me!

Gerettet – gered.

" 345. Nur der verdient sich Freiheit… enz.– Slechts hij verdient een vrijheid, als het leven ze kan schenken, die ze dagelijks moet veroveren.

" 347. Alles Vergängliche… enz.– Al wat vergankelijk is, Is maar een gelijkenis; Het onbereikbare Wordt hier gebeurtenis; Het onbeschrijflijke Geschiedt hier; Het eeuwige in de vrouw Noodt ons er heen.

" 348. Auch Im Scheiden gross!– Ook in 't heengaan groot.

" 349. Ueber allen Gipfeln… enz.– Boven alle toppen zweeft rust, In de boomkruinen speurt ge nauwelijks een ademtocht; In 't woud zwijgen de vogelkens. Wacht maar, weldra rust je ook.

"Ohne Hast, Ohne Rast.– (zie blz. 310).

"Life of Schiller"– Het leven van Schiller.

Возрастное ограничение:
12+
Дата выхода на Литрес:
28 сентября 2017
Объем:
440 стр. 1 иллюстрация
Правообладатель:
Public Domain

С этой книгой читают