Читать книгу: «Voorbestemd», страница 2

Шрифт:

Hoofdstuk twee

Rome, 1790

Kyle ademde zwaar in de duisternis. Er waren weinig dingen waar hij een grotere hekel aan had dan aan afgesloten ruimten, en hij begon te zweten toen hij steen om zich heen voelde in de duisternis. Vast. Er was voor hem niets ergers denkbaar.

Hij sloeg met zijn vuist recht door de steen heen. Het versplinterde, en hij schermde zijn ogen af tegen het daglicht.

Als er iets was dat Kyle meer haatte dan opgesloten zijn, was het wel directe blootstelling aan daglicht, zeker als hij zijn huidbescherming niet aan had. Hij sprong snel door het puin en zocht zijn toevlucht achter een muur.

Kyle ademde diep en bekeek gedesoriënteerd zijn omgeving terwijl hij het stof uit zijn ogen wreef. Dit haatte hij aan tijdreizen: hij wist nooit waar hij terecht zou komen. Hij had het al eeuwen niet meer gedaan, en als die eeuwige doorn in zijn zij, Caitlin, er niet was geweest, had hij het ook nu niet gedaan.

Niet lang nadat ze New York had verlaten, had Kyle beseft dat zijn oorlog slechts gedeeltelijk was gewonnen. Zolang zij los rondliep, zolang zij op zoek was naar het schild, wist hij dat hij nooit rust zou vinden. Hij had op het punt gestaan de oorlog te winnen, om het hele menselijk ras tot slaaf te maken, om de leider van het gehele vampiersras te worden. Maar zij, die zielige, kleine meid, hield hem tegen. Zolang het schild zoek was, kon hij niet de absolute macht nemen. Hij had geen andere keus dan haar opsporen en doden. En als dat betekende dat hij terug in de tijd moest, was dat precies wat hij zou doen.

Happend naar adem haalde Kyle snel een huidbeschermer tevoorschijn en zwachtelde hij zijn arm, nek en romp in. Hij keek rond en zag dat hij zich in een mausoleum bevond. Die zag er Romeins uit, aan de markeringen te zien. Rome.

Hij was hier al in geen eeuwen meer geweest. Hij had te veel stof op doen waaien door het marmer kapot te slaan, en de dikke wolken hingen in het daglicht, waardoor het moeilijk te zien was. Hij ademde diep in, zette zich schrap en ging naar buiten.

Hij had gelijk: het was Rome. Hij keek naar buiten, zag de Italiaanse cipressen en wist dat het niet anders kon zijn. Hij besefte dat hij bovenop een Romeins forum stond, met valleien die groen zagen van het gras, en vol met verwaarloosde monumenten die zich voor hem uitstrekte op een flauwe helling. Het bracht herinneringen naar boven. Hij had hier vele mensen gedood toen het nog in gebruik was, en hij was er zelf een keer bijna gedood. Hij glimlachte bij die gedachten. Dit was echt het soort plek voor hem.

En het was de perfecte plek om te landen. Het Pantheon was niet ver weg, en binnen enkele minuten kon hij voor de rechters van de Romeinse Hogeraad staan, het machtigste verbond hier, en zou hij alle antwoorden krijgen die hij nodig had. Hij zou weten waar Caitlin was, en als alles goed ging, zou hij hun toestemming krijgen haar te doden.

Niet dat hij die nodig had. Het was slechts beleefdheid, de vampieretiquette, het volgen van een traditie van duizenden jaren oud. Men vroeg altijd toestemming om iemand te doden in het gebied van een ander.

Maar als ze weigerden, zou hij zich niet laten tegenhouden. Het kon de zaken ingewikkelder maken, maar hij zou iedereen doden die hem in de weg stond.

Kyle ademde de Romeinse lucht diep in, en hij voelde zich thuis. Het was te lang geleden dat hij hier was geweest. Hij was te veel verzeild geraakt in de vampierpolitiek, in de moderne tijd en in New York als geheel. Dit paste beter bij hem. Hij kon de paarden in de verte zien, de zandwegen, en hij vermoedde dat hij in de achttiende eeuw zat. Perfect. Rome was stedelijk, maar nog steeds naïef: het had nog zo’n 200 jaar in te halen.

Toen Kyle zichzelf bekeek, zag hij dat hij de reis terug in de tijd redelijk had doorstaan. Bij andere reizen was hij veel meer door elkaar geschud, en had hij veel meer hersteltijd nodig gehad. Maar deze keer niet. Hij voelde zich sterker dan ooit, en hij kon alles aan. Hij voelde dat zijn vleugels meteen zouden uitklappen, zodat hij direct naar het Pantheon kon vliegen om zijn plan in werking te zetten, als hij dat wilde.

Maar hij was er nog niet klaar voor. Hij had al lang geen vakantie meer gehad, en het voelde goed om terug te zijn. Hij wilde wat rondkijken en zich herinneren hoe het hier was geweest.

Kyle beklom de heuvel met ongelooflijke snelheid, en in een mum van tijd had hij het Forum verlaten en stond hij in de drukke straten van Rome.

Hij verwonderde zich dat Rome zelfs 200 jaar eerder al zo druk was al maar mogelijk was.

Kyle vertraagde zijn pas terwijl hij opging in de menigte die hem omringde. Het was een menselijke massa. Er bevonden zich duizenden mensen die zich in alle richtingen haastten op de boulevard, die nog steeds van zand was. Er waren ook paarden van alle soorten en maten, en karren, wagens en koetsen. De straten stonken naar lichaamsgeuren en paardenuitwerpselen. Het kwam allemaal terug: het gebrek aan pijpleidingen, aan baden… de stank van vroegere tijden. Die maakte hem misselijk.

Kyle voelde dat hij in elke richting werd meegesleurd, en de menigte werd steeds dichter; mensen van alle rassen en klassen haastten zich alle kanten op. Hij keek verwonderd naar de primitieve winkeletalages die ouderwetse Italiaanse hoeden verkochten. Hij verwonderde zich over de kleine jongens die in lompen gekleed waren en op hem af kwamen om hem stukken fruit te verkopen. Sommige dingen veranderden nooit.

Kyle sloeg een smal achterafsteegje in, een steeg die hij zich herinnerde, en waarvan hij hoopte dat die nog altijd hetzelfde was. Hij was blij dat dat nog zo was: voor hem stonden tientallen prostitués tegen de muur geleund die hem toeriepen toen hij tussen hen door liep.

Kyle glimlachte breed.

Toen hij op een van hen afstapte – een grote, rondborstige vrouw met roodgeverfd haar en te veel makeup – haalde ze haar hand over zijn gezicht.

“Hé, grote jongen,” zei ze, “op zoek naar plezier? Hoeveel heb je?”

Kyle glimlachte, sloeg zijn arm om haar heen en leidde haar een zijsteeg in.

Ze volgde maar wat graag.

Zodra ze de hoek omsloegen zei ze: “Je hebt me geen antwoord gegeven. Hoeveel heb—”

Die vraag kon ze nooit afmaken.

Voor ze uitgepraat was, had Kyle zijn tanden al diep in haar nek geboord.

Ze probeerde te schreeuwen, maar hij hield haar mond bedekt met zijn vrije hand. Hij trok haar naar zich toe terwijl hij bleef drinken. Hij voelde het menselijke bloed door zijn aderen stromen en raakte opgewonden. Hij was uitgedroogd geweest, compleet gedehydrateerd. Het tijdreizen had hem uitgeput, en dit was precise wat hij nodig had gehad om erbovenop te komen.

Terwijl hij haar lichaam slap voelde worden, bleef hij drinken, meer dan hij nodig had. Uiteindelijk liet hij haar slappe lijk compleet verzadigd op de grond zakken.

Toen hij zich omdraaide en weg wilde gaan, kwam er een enorme, ongeschoren man die een tand miste op hem af. Hij haalde een dolk uit zijn riem.

De man keek omlaag naar de dode vrouw, en toen naar Kyle. Hij grimaste.

“Dat was mijn eigendom,” zei de man. “Ik hoop voor jou dat je het geld ervoor hebt.”

De man zette twee stappen richting Kyle en sprong toen met zijn dolk op hem af.

Kyle stapte met zijn bliksemsnelle reflexen eenvoudig opzij, greep de pols van de man en trok die in één beweging terug, waardoor zijn arm in tweeën brak. De man schreeuwde, maar voor hij verder kon gaan, trok Kyle de dolk uit zijn hand en sneed hij de man de keel door in dezelfde beweging. Hij liet het slappe lichaam op straat vallen.

Kyle keek naar de dolk: een mooi dingetje met een ivoren handvat. Hij knikte. Het was niet slecht. Hij deed hem aan zijn riem en veegde het bloed van zijn mond met de rug van zijn hand. Hij ademde diep in en liep de steeg uit, de straat in; eindelijk was hij tevreden.

Oh, wat had hij Rome gemist.

Hoofdstuk drie

Caitlin liep naast de priester door de kerk terwijl die de voordeur barricadeerde en alle andere ingangen afsloot. De zon was ondergegaan en tijdens het lopen stak hij toortsen aan om de enorme ruimtes stukje bij beetje te verlichten.

Caitlin keek omhoog en zag alle enorme kruisbeelden en vroeg zich af waarom ze zich hier zo vredig voelde. Hoorden vampiers niet bang te zijn voor kerken? Van kruisbeelden? Ze herinnerde zich de basis van het Witte Verbond in het klooster in New York, en de kruisbeelden die de muren hadden gesierd. Caleb had haar verteld dat bepaalde vampierrassen kerken wél omarmden. Hij was doorgegaan met een lange monoloog over de geschiedenis van de vampiers, en over de relatie met het christendom, maar ze was te verliefd op hem geweest om er heel goed naar te luisteren. Nu wilde ze dat ze dat wel had gedaan.

De vampierpriester leidde Caitlin door een zijdeur, en daar daalden ze een trap af. Ze liepen door een gewelfde, middeleeuwse gang, en hij bleef toortsen aansteken.

“Ik denk niet dat ze terugkomen,” zei hij terwijl hij nog een toegang afsloot. “Ze zullen het platteland afkammen, en als ze je niet vinden, gaan ze terug naar huis. Dat doen ze altijd.”

Caitlin voelde zich hier veilig, en ze was deze man enorm dankbaar voor zijn hulp. Ze vroeg zich af waarom hij haar had geholpen, waarom hij zijn leven voor haar in de waagschaal had gelegd.

“Omdat ik van jouw soort ben,” zei hij, en hij draaide zich om en keek haar aan; zijn doordringende, blauwe ogen boorden zich in de hare.

Caitlin bleef maar vergeten hoe simpel vampiers elkaars gedachten konden lezen. Maar ze was ook heel even vergeten dat hij een van hen was.

“We zijn niet allemaal bang voor kerken,” zei hij, opnieuw haar gedachten beantwoordend. “Je weet dat ons ras versplinterd is. Onze soort – de goedaardige soort – heeft kerken nodig. Daar gedijen we goed.”

Terwijl ze een andere gang insloegen en nog een kleine trap afdaalden, vroeg Caitlin zich af waar hij haar heen leidde. Er schoten zoveel vragen door haar hoofd dat ze niet wist wat ze hem het eerst moest vragen.

“Waar ben ik?” vroeg ze, en ze besefte dat dit het eerste was dat zij tegen hem had gezegd sinds hun ontmoeting. Al haar vragen stroomden eruit. “In welk land ben ik? Welk jaar is het?”

Hij glimlachte, en er verschenen ouderdomsrimpels op zijn gezicht. Hij was een korte, magere man met wit haar, een gladgeschoren gezicht en een opa-gezicht. Hij droeg de weldadige kleren van een priester, en zelfs voor een vampier zag hij er erg oud uit. Ze vroeg zich af hoeveel eeuwen hij al op deze wereld was. Ze voelde vriendelijkheid en warmte van hem afstralen en voelde zich vredig bij hem.

“Zoveel vragen,” zei hij uiteindelijk met een glimlach. “Dat begrijp ik. Het is voor jou ook veel. Nou, om te beginnen ben je in Umbrië. In het kleine dorpje Assisi.”

Ze pijnigde haar brein in een poging te achterhalen waar ze was.

“Italië?” vroeg ze.

“Ja, in de toekomst zal deze region deel uitmaken van een land dat Italië heet,” zei hij, “Maar nu nog niet. We zijn nog steeds onafhankelijk. Onthoud,” glimlachte hij, “dat je niet langer in de 21e eeuw bent – zoals je misschien al had geraden aan de hand van de kleding en het gedrag van die dorpelingen.”

“Welk jaar is het?” vroeg Caitlin zachtjes, bijna bang voor het antwoord. Haar hart versnelde.

“Je bent in de 18e eeuw,” antwoordde hij. “Om precies te zijn: het jaar 1790.”

1790. Assisi. Umbrië. Italië.

Die gedachte overweldigde haar. Het voelde allemaal onwerkelijk, alsof ze in een droom zat. Ze kon nauwelijks geloven dat dit echt gebeurde, en dat ze daadwerkelijk híér was, op deze plek en in deze tijd. Dat tijdreizen echt werkte.

Ze voelde zich ook enigszins opgelucht: van alle tijden en plekken waar ze terecht had kunnen komen, klink het Italië van 1790 niet eens zo slecht. Het was beter dan landen in de prehistorie.

“Waarom probeerden die mensen mij te doden? En wie bent u?”

“Ondanks al onze vooruitgang is dit nog steeds een ietwat primitieve, bijgelovige tijd,” zei hij. “Zelfs in deze tijd van luxe en decadentie zijn er helaas nog steeds erg veel gewone mensen die leven in enorme angst voor ons.

“Zie je, het kleine bergdorpje Assisi is altijd een bastion van onze soort geweest. Het wordt regelmatig bezocht door vampiers, en dat is altijd zo geweest. Onze vampiersoort voedt zich alleen op hun vee. Maar toch beginnen de dorpelingen het na een tijdje op te merken.

“Soms zien ze een van ons. En als dat gebeurt, wordt de situatie vervelend. Daarom laten we onszelf zo nu en dan door hen begraven. We laten ze hun rare ritueeltjes uitvoeren en geven ze het gevoel dat ze van ons af zijn. En als ze niet kijken, komen we gewoon weer omhoog en gaan we verder met onze levens.

“Maar soms komt een vampier te vroeg weer omhoog, of wordt hij gezien, en dan komt de meute. Het waait wel weer over. Dit waait altijd over. Het brengt misschien ongewilde aandacht aan onze soort, maar dat is slechts tijdelijk.”

“Het spijt me,” zei Caitlin, en ze voelde zich slecht.

“Maak je geen zorgen,” zei hij, “Dit was je eerste tijdreis. Je kon het niet beheersen. Je moet er even gewend aan raken. Zelfs de besten van ons kunnen hun herrijzenis niet heel goed beheersen. Het is altijd moeilijk te bepalen waar of in welke tijd we terecht zullen komen. Je hebt het prima gedaan,” zei hij, en hij legde zacht een hand op haar pols.

Ze liepen door een gang met een laag, gewelfd plafond.

“En daarnaast heb je het niet eens zo slecht gedaan,” voegde hij toe. “Je wist immers genoeg om hier te komen.”

Caitlin herinnerde zich hoe ze de kerk had gezien toen ze door het veld sprintte.

“Het leek gewoon de logische plek om heen te gaan,” antwoordde ze. “Het was het eerste gebouw dat ik zag en het leek op een fort.”

Hij schudde glimlachend zijn hoofd. “Er bestaat niet zoiets als toeval in de vampierwereld,” zei hij. “Alles is voorbestemd. Een gebouw dat er voor jou veilig uitziet, ziet er voor een ander misschien heel breekbaar uit. Nee, jij hebt deze plek met een reden gekozen. Een heel specifieke reden. En je bent naar mij geleid.”

“Maar u bent een priester.”

Hij schudde langzaam zijn hoofd. “Je bent nog erg jong en je hebt nog veel te leren. We hebben ons eigen geloof, onze eigen overtuigingen. Het verschilt niet veel van die van de kerk. Iemand kan een vampier zijn, en toch betrokken zijn bij religie. Zeker onze soort vampiers,” zei hij. “Ik help zelfs mensen met hun dagelijkse spirituele leven. Ik heb tenslotte de wijsheid van duizenden jaren op deze planeet – in tegenstelling tot menselijke priesters. Gelukkig weten de mensen niet dat ik niet van hun soort ben. Zij denken te weten dat ik de dorpspriester ben, en dat ik dat altijd ben geweest.”

Caitlins gedachten buitelden over elkaar heen terwijl ze het allemaal probeerde te verenigen. Het beeld van een vampierpriester kwam haar nogal paradoxaal voor. Het idee van een vampiersreligie, van een samenwerking binnen de kerk… het leek allemaal zo vreemd.

Hoe interessant dit allemaal ook was, had wat ze echt wilde weten helemaal niets van doen met vampiers, kerken of religie. Ze wilde meer weten over Caleb. Had hij de reis overleefd? Leefde hij nog? Waar was hij?

En ze wilde wanhopig graag meer weten over hun kind. Was ze nog steeds zwanger? Had de baby het overleefd?

Ze dacht deze vragen heel hard en hoopte dat de priester ze op zou vangen en beantwoorden.

Maar dat deed hij niet.

Ze wist dat hij haar gedachten had gehoord, maar dat hij verkoos niet te antwoorden. Hij dwong haar deze vragen hardop te stellen. En hij wist dat ze bang was deze vragen te stellen.

“En Caleb?” vroeg ze uiteindelijk met trillende stem. Ze was te zenuwachtig om te vragen naar haar kind.

Ze keek naar hem en zag zijn glimlach vervagen en een kleine grimas over zijn gezicht trekken.

Haar hart stond stil.

Alstublieft, dacht ze. Vertel me alstublieft geen slecht nieuws.

“Sommige zaken zal je zelf moeten uitvinden,” zei hij langzaam. “Dingen die ik je niet hoor te vertellen. Het is een reis die jij moet ondernemen. Jij, en alleen jij.”

“Maar is hij hier?” vroeg ze hoopvol. “Heeft hij het gehaald?”

De lippen van de priester verstrakten. Hij liet haar vraag onbeantwoord in de lucht hangen voor wat wel een eeuwigheid leek te duren.

Uiteindelijk hielden ze halt voor nog een trap en draaide hij zich om en keek hij haar aan. “Ik zou willen dat ik je meer kon vertellen,” zei hij. “Echt waar.”

Hij draaide zich om, hief zijn toorts en leidde haar naar beneden over een kleine trap.

Ze betraden een lange, gewelfde gang met een geheeld verguld plafond en een prachtig ontwerp. De plafonds stonden vol met prachtige fresco’s met daartussen met goud afgezette bogen. Het plafond glansde. Net als de vloer. Het was van prachtig, roze marmer en zag eruit alsof het net schoongemaakt was. Deze onderaardse verdieping van de kerk was prachtig, en het zag eruit als een eeuwenoude schatkamer.

“Wauw,” hoorde Caitlin zichzelf hardop zeggen. “Wat is dit voor plek?”

“Het is een plek van wonderen. Je bent in de kerk van Sint Franciscus van Assisi. Dit is ook zijn rustplaats. Het is een erg heilige plek in ons geloof. Mensen – zowel menselijk als vampiers – gaan hierheen op pelgrimstocht, van duizenden kilometers afstand, enkel en alleen om op deze plek te zijn. Franciscus was de dierenheilige, en de heilige van alle levende wezens behalve de mens – inclusief onze soort. Er wordt beweerd dat hier wonderen gebeuren. Hier worden we beschermd door zijn energie.

“Je bent hier niet toevallig beland,” ging hij verder. “Deze plek is een portaal. Het is de startbaan om aan jouw reis te beginnen, jóúw pelgrimage.”

Hij draaide zich om en keek haar aan.

“Wat je nog steeds niet inziet,” zei hij, “is dat je op reis bent. En een aantal pelgrimstochten duren jaren en zijn vele, vele kilometers lang.”

Caitlin dacht na. Het was allemaal te overweldigend. Ze wilde niet op een reis. Ze wilde naar huis, met Caleb, veilig en comfortabel in de 21e eeuw, en dat deze hele nachtmerrie achter haar was. Ze was moe van het reizen, het constante vluchten, het constante zoeken. Ze wilde gewoon weer een normaal leven, het leven van een tienermeisje.

Maar dat soort gedachten hield ze tegen. Ze wist dat het geen nut had. Alles was veranderd – voor altijd – en het zou nooit meer hetzelfde zijn. Ze herinnerde zichzelf eraan dat verandering het nieuwe normaal was. Ze was niet langer die oude, middelmatige, menselijke Caitlin. Ze was nu ouder. Wijzer. En of ze het leuk vond of niet, ze was op een speciale missie. Dat moest ze gewoon accepteren.

“Maar wat is mijn pelgrimage?” vroeg Caitlin. “Wat is mijn bestemming? Waar ga ik precies heen?”

Hij leidde haar naar het einde van de laatste gang, en daar stonden ze stil voor een grote, versierde tombe.

Caitlin voelde de energie van de tombe afstralen en ze wist meteen dat dit de tombe van Sint Franciscus was. Ze voelde zich opgefrist door er alleen in de buurt te staan, en ze voelde zichzelf sterker worden en weer zichzelf worden. Ze vroeg zich af of ze terug was gekeerd als mens of als vampier. Ze miste haar krachten enorm.

“Ja, je bent nog steeds een vampier,” zei hij. “Maak je niet druk. Het duurt gewoon even voor je hersteld bent.”

Ze schaamde zich dat ze opnieuw was vergeten haar gedachten te beheersen, maar ze voelde zich getroost door zijn woorden.

“Je bent een heel speciaal persoon, Caitlin,” zei hij. “Je bent heel sterk nodig voor ons ras. Ik durf zelfs te zeggen dat ons hele ras en het hele mensenras zonder jou op punt staan om uit te sterven. We hebben je nodig. We hebben je hulp nodig.”

“Maar wat moet ik dan doen?” vroeg ze.

“We hebben je nodig om het Schild te vinden,” zei hij. “En om het Schild te vinden, moet jij je vader vinden. Hij, en alleen hij, heeft het. En om hem te vinden, moet je je verbond vinden. Je wáre verbond.”

“Maar ik heb geen idee waar ik moet beginnen,” zei ze. “Ik weet niet eens waarom ik in deze tijd op deze plek ben. Waarom Italië? Waarom 1790?”

“De antwoorden op die vragen zal je zelf moeten achterhalen. Maar ik verzeker je dat je een heel special redden hebt om in deze tijd terug te zijn. Speciale mensen om te ontmoeten, daden om te doen. En dat deze plaats en tijd je naar het Schild zal leiden.”

Caitlin dacht na.

“Maar ik heb geen idee waar mijn vader is. Ik heb geen idee waar ik moet beginnen.”

Hij keek haar aan en glimlachte. “Jawel hoor,” antwoordde hij. “Dat is jouw probleem. Je vertrouwt niet op je intuïtie. Je moet leren diep in jezelf te kijken. Probeer het eens. Sluit je ogen en adem diep.”

Caitlin deed wat hij zei.

“Vraag jezelf: waar moet ik nu heen?”

Caitlin pijnigde haar hersenen. Er gebeurde niets.

“Luister naar het geluid van je adem. Laat je gedachten rusten.”

Toen Caitlin dat deed, toen ze zich echt concentreerde en ontspande, begonnen beelden voor haar geestesoog te verschijnen. Uiteindelijk opende ze haar ogen en keek ze hem aan.

“Ik zie twee plaatsen,” zei ze. “Florence en Venetië.”

“Ja,” zei hij. “Heel goed.”

“Maar ik ben in de war. Waar moet ik dan heen?”

“Er zijn geen verkeerde keuzes in een reis. Elk pad brengt ons naar een andere plek. De keuze is aan jou. Je hebt een erg sterk lot, maar je hebt ook een vrije wil. Je kunt elke stap kiezen. Nu heb je bijvoorbeeld een keuze op een scharnierpunt in je reis. In Florence zal je je verplichtingen nakomen, dichterbij het Schild komen. Dat is wat nodig is. Maar in Venetië zal je dingen doen die je aan het hart gaan. Je zult moeten kiezen tussen je hart en je missie.”

Caitlins hart bonsde.

Dingen die me aan het hart gaan. Betekent dat dat Caleb in Venetië is?

Ze voelde haar hart aangetrokken worden door Venetië. Maar rationeel bezien wist ze dat ze naar Florence zou moeten gaan om te doen wat er van haar verwacht werd.

Ze voelde zich nu al verscheurd.

“Je bent nu een volwassen vrouw,” zei hij. “De keus is aan jou. Maar als je je hart volgt, zullen er harten breken,” waarschuwde hij. “De weg van het hart is nooit eenvoudig. En nooit zoals verwacht.”

“Ik ben zo in de war,” zei ze.

“Ons beste werk verzetten we in onze dromen,” zei hij. “Hiernaast is een klooster. Daar kun je vannacht uitrusten, en dan kun je morgenvroeg beslissen. Tegen die tijd ben je ook volledig bijgekomen.”

“Dank u,” zei ze en ze schudde zijn hand.

Hij draaide zich om, en haar hart begon te bonzen. Er was nog één vraag die ze hem moest stellen, de allerbelangrijkste. Maar er was ook een deel van haar dat bang was hem te stellen. Ze trilde. Ze opende haar mond om te praten, maar die was gortdroog.

Hij liep door de gang, wilde net een hoek omslaan, toen ze eindelijk de moed bijeenschraapte.

“Wacht!” riep ze. En toen zei ze zachter: “Alstublieft, ik heb nog één vraag.”

Hij bleef staan, maar bleef met zijn rug naar haar toe staan. Vreemd genoeg draaide hij zich niet om, alsof hij al voelde wat ze ging vragen.

“Mijn kind,” zei ze met een zachte, trillende stem. “Is hij…zij…heeft het de reis overleefd? Ben ik nog zwanger?”

Hij draaide zich langzaam om en keek haar aan. Toen sloeg hij zijn ogen neer.

“Het spijt me,” zei hij uiteindelijk, zo zacht dat ze niet eens zeker wist of hij het wel zei. “Je bent terug in de tijd gegaan. Kinderen kunnen alleen vooruit in de tijd. Je kind leeft, maar niet in deze tijd. Alleen in de toekomst.”

“Maar…” begon ze trillend, “ik dacht dat vampiers alleen terug in de tijd konden, niet vooruit.”

“Klopt,” zei hij. “Ik ben bang dat je kind in een andere tijd en op een andere plek leeft, zonder jou.” Hij sloeg zijn ogen opnieuw neer. “Het spijt me enorm,” voegde hij toe.

Met die laatste woorden draaide hij zich om en ging hij weg.

En Caitlin voelde zich alsof er zojuist een mes in haar hart was geramd.

299 ₽
Возрастное ограничение:
16+
Дата выхода на Литрес:
30 ноября 2018
Объем:
241 стр. 3 иллюстрации
ISBN:
9781632913210
Правообладатель:
Lukeman Literary Management Ltd
Формат скачивания:
epub, fb2, fb3, html, ios.epub, mobi, pdf, txt, zip

С этой книгой читают