Читать книгу: «Transmissie », страница 2

Шрифт:

HOOFDSTUK TWEE

Kevin wist niet of hij zich ooit zo moe had gevoeld als toen hij en zijn moeder de parkeerplaats van de school op reden. Het plan was proberen om zo normaal mogelijk door te gaan, maar hij had het gevoel dat hij ieder moment in slaap kon vallen. Dát was allesbehalve normaal.

Het kwam waarschijnlijk door de behandelingen. Hij had de laatste paar dagen veel behandelingen gehad. Zijn moeder had nog meer dokters gevonden, en ze hadden allemaal een ander plan gehad voor hoe ze hem in ieder geval meer tijd konden geven. Dat was wat ze hadden gezegd, elke keer. Hun woorden maakten duidelijk dat zelfs dat uitzonderlijk zou zijn, en dat ze niet konden hopen hem te genezen.

“Fijne dag op school, lieverd,” zei zijn moeder. Er was iets onnatuurlijks aan haar toon, een broze rand die hem vertelde hoe hard ze haar best moest doen om een glimlach op haar gezicht te toveren. Kevin wist dat ze het voor hem deed, en hij deed zelf ook zijn best.

“Ik zal mijn best doen, mam,” verzekerde hij haar, en hij kon horen dat zijn eigen stem ook niet natuurlijk klonk. Het was alsof ze allebei een andere rol speelden omdat ze bang waren voor de waarheid. Kevin speelde zijn rol omdat hij zijn moeder niet weer wilde zien huilen.

Hoe vaak had ze nu al niet gehuild? Hoeveel dagen waren er verstreken sinds ze dr. Markham hadden gesproken? Kevin wist het niet meer. Hij was een dag of twee van school thuisgebleven, waarna het duidelijk was geworden dat ze dat allebei niet wilden. Dan waren er de schooldagen geweest, afgewisseld met tests en therapie. Er waren injecties en bloedtests geweest, supplementen omdat zijn moeder op internet had gelezen dat ze konden helpen, en gezond eten dat niets met pizza te maken had.

“Ik wil gewoon dat alles zo normaal mogelijk is,” zei zijn moeder. Geen van beide sprak over het feit dat als dit een normale dag was geweest, Kevin de bus zou hebben genomen naar school, en ze zich geen zorgen hadden hoeven maken over wat er normaal was en wat niet.

Of dat hij op een normale dag niet had hoeven verbergen wat er met hem aan de hand was, of dat hij dankbaar moest zijn dat zijn beste vriendin naar een andere school was gegaan na de laatste keer dat hij en zijn moeder waren verhuisd, zodat ze dit niet hoefde te zien. Hij had Luna al dagen niet gebeld, en haar berichten stapelden zich op. Kevin negeerde ze, omdat hij niet wist hoe hij ze moest beantwoorden.

Kevin voelde de ogen op zich branden vanaf het moment waarop hij de school binnenging. Er gingen geruchten rond, ondanks het feit dat niemand zeker wist wat er met hem aan de hand was. Een stukje verderop zag hij een leraar, meneer Williams. Op een normale dag had Kevin langs hem heen kunnen lopen zonder de aandacht te trekken. Kevin was niet een van de scholieren die de leraren goed in de gaten hielden omdat ze altijd problemen veroorzaakten. Nu hield de leraar hem tegen. Hij bekeek hem van top tot teen, alsof hij verwachtte dat Kevin elk moment dood kon neervallen.

“Hoe voel je je, Kevin?” vroeg hij. “Ben je in orde?”

“Het gaat prima, meneer Williams,” verzekerde Kevin hem. Het was makkelijker om dat te zeggen dan de waarheid: dat hij zich zorgen maakte over zijn moeder, dat hij constant moe was door alle behandelingen, dat hij bang was voor wat er ging gebeuren.

Dat de cijfers nog steeds door zijn hoofd spookten.

23h 06m 29.283s, −05° 02′ 28.59. Ze bleven in zijn hoofd zitten, als een pad op de weg die niet opzij wilde gaan, onmogelijk om te vergeten, onmogelijk om te negeren, hoe hard Kevin het ook probeerde.

“Nou, laat het ons maar weten als je iets nodig hebt,” zei de leraar.

Kevin wist niet wat hij daarop moest zeggen. Het was een van die dingen die mensen zeiden waar hij eigenlijk niets aan had. Het enige wat hij nodig had was wat ze hem niet konden geven: dit allemaal ongedaan maken, hem weer een normaal leven geven. Leraren wisten heel veel, maar dat wisten ze niet.

Toch probeerde hij te doen alsof alles normaal was gedurende zijn wiskundeles, en het grootste deel van de geschiedenisles daarna. Mevrouw Kapinski vertelde hun over de vroege Europese geschiedenis, waarvan Kevin zeker wist dat het niet in een tentamen behandeld zou worden. Maar het was blijkbaar waar ze op was afgestudeerd, dus ze hadden het er vaker over dan nodig was.

“Wisten jullie dat de meeste Romeinse resten die in Noord-Europa zijn gevonden niet echt Romeins zijn?” zei ze. Over het algemeen vond Kevin de lessen van mevrouw Kapinski wel leuk. Ze was niet bang om af te dwalen en dieper in te gaan op allerlei fragmenten uit het verleden die in haar op kwamen. Het herinnerde hem aan hoeveel er was gebeurd voordat zij op de wereld waren gekomen.

“Dus ze zijn nep?” vroeg Francis de Longe. Normaal gesproken zou Kevin degene zijn geweest die zo’n vraag had gesteld, maar nu genoot hij van de kans om stil te zijn, bijna onzichtbaar.

“Niet precies,” zei mevrouw Kapinski. “Als ik zeg dat ze niet Romeins zijn, bedoel ik dat het restanten zijn die zijn achtergelaten door mensen die nooit in de buurt zijn geweest van wat nu Italië is. Het waren lokale mensen, maar naarmate de Romeinen meer gebieden veroverden, besefte de bevolking dat ze zich het best konden aanpassen aan de Romeinse gebruiken. De manier waarop ze zich kleedden, de huizen waarin ze woonden, de taal die ze spraken… Ze veranderden alles om duidelijk te maken aan welke kant ze stonden, omdat ze dan meer kans hadden op een goede positie in die nieuwe orde.” Ze glimlachte. “Maar toen de opstanden tegen Rome begonnen, werd het heel belangrijk om die symbolen níét te gebruiken.”

Kevin probeerde het zich voor te stellen: dezelfde mensen op een plek, die veranderden wie ze waren terwijl het politieke tij veranderde. Hun hele identiteit veranderde afhankelijk van wie er regeerde. Hij bedacht zich dat het een beetje was zoals bij de populaire groepjes op school, waar de leerlingen probeerden de juiste kleren te dragen en de juiste dingen te zeggen. Toch kon hij het zich lastig voorstellen, en niet alleen vanwege de beelden van landschappen die zijn hoofd binnensijpelden.

Dat was waarschijnlijk het enige positieve aan wat er met hem aan de hand was: de symptomen waren onzichtbaar. Tegelijkertijd was het ook wat hem het meest beangstigde. Er was iets wat hem doodde, en als men er nog niet van afwist, zouden ze er nooit achter hoeven komen. Hij kon hier gewoon zitten en niemand zou ooit…

Kevin voelde het visioen komen. Het welde in hem op als een soort van druk die zich in zijn lichaam opbouwde. Hij werd overspoeld door een golf van duizeligheid, het gevoel van de wereld die leek weg te zwemmen terwijl hij verbinding maakte met iets… anders. Hij wilde opstaan om te vragen of hij weg mocht, maar het was al te laat. Hij voelde zijn benen onder zich wegzakken en zakte in elkaar.

Hij keek naar dezelfde landschappen als voorheen, waar de lucht een rare kleur had en de bomen te verdraaid waren. Hij zag het verblindende vuur dat van alle kanten tegelijk leek te komen. Hij had het allemaal al eerder gezien. Maar nu was er een nieuw element: een vaag pulseren dat zich in regelmatige intervallen leek te herhalen, zo precies als een tikkende klok.

Een deel van Kevin wist dat het een klok moest zijn, net zoals hij instinctief wist dat het een klok was die naar iets aftelde, in plaats van alleen de tijd aan te geven. De pulsen leken geleidelijk aan intenser te worden, alsof ze opbouwen naar een ver crescendo. Hij hoorde een woord in een taal die hij niet had kunnen begrijpen, maar hij begreep het wel.

“Wacht.”

Kevin wilde vragen wat het was waar hij op moest wachten, of hoe lang, of waarom. Maar dat deed hij niet, deels omdat hij niet wist aan wie hij het moest vragen, en deels omdat het moment net zo snel voorbijging als dat het gekomen was. Kevin rees op uit de duisternis en merkte dat hij op de vloer van het klaslokaal lag. Ms. Kapinski stond over hem heen gebogen.

“Blijf nog even rustig liggen, Kevin,” zei ze. “Ik heb de schoolarts geroepen. Hal komt er zo aan.”

Ondanks haar instructies ging Kevin rechtop zitten. Hij wist inmiddels wel hoe dit voelde.

“Ik ben in orde,” verzekerde hij haar.

“Ik denk dat we dat door Hal moeten laten beoordelen.”

Hal was een grote, ronde voormalige paramedicus. Het was zijn werk om de leerlingen van St. Brendan’s School door medische noodgevallen te slepen. Soms had Kevin het vermoeden dat ze het deden omdat de gedachte aan zorg van de verpleger ervoor zorgde dat ze de ergste verwondingen liever negeerden.

“Ik heb dingen gezien,” bracht Kevin uit. “Er was een planeet, en een brandende zon, en een soort boodschap… als een aftelling.”

Als zijn leven een film was geweest, zou iemand erop hebben aangedrongen om contact op te nemen met een belangrijk persoon. Ze zouden de boodschap hebben herkend voor wat het was. Er zouden vergaderingen zijn geweest, en onderzoeken. Iemand zou er iets aan gedaan hebben. Maar dit was geen film. Kevin was gewoon een dertienjarige jongen, en Ms. Kapinski keek hem aan met een mix van medelijden en wilde verbijstering.

“Wel, ik denk dat het niets ernstigs is,” zei ze. “Het is waarschijnlijk normaal om van alles te zien bij zo’n… episode.”

Kevin hoorde het gemompel van de anderen in de klas om zich heen. Hij voelde zich er niet bepaald beter door.

“…viel gewoon op de grond en begon te stuiptrekken…”

“…ik hoorde dat hij ziek is, ik hoop dat het niet besmettelijk is…”

“…Kevin denkt dat hij planeten ziet…”

Dat laatste deed pijn. Het klonk alsof ze dachten dat hij gek werd. Kevin werd niet gek. Tenminste, hij dacht van niet.

Ondanks zijn pogingen om hen ervan te overtuigen dat hij in orde was, moest Kevin toch met Hal mee. Hij moest in zijn kantoor zitten terwijl de man met lampjes in Kevins ogen scheen en vragen stelde over een aandoening die zo zeldzaam was dat hij duidelijk geen idee had wat er met Kevin aan de hand was.

“De directeur wilde ons spreken zodra ik zeker wist dat je in orde was,” zei hij. “Denk je dat je naar zijn kantoor kunt lopen, of zullen we vragen of hij hierheen komt?”

“Ik kan lopen,” zei Kevin. “Ik ben in orde.”

“Als jij het zegt,” zei Hal.

Ze liepen naar het kantoor van de directeur, en Kevin was niet verrast toen hij zijn moeder daar aantrof. Natuurlijk hadden ze haar gebeld, natuurlijk was ze gekomen nadat hij was ingestort. Maar dat was niet goed, niet nu ze eigenlijk op haar werk had moeten zijn.

“Kevin, ben je in orde?” vroeg zijn moeder toen hij binnenkwam. Ze trok hem naar zich toe en knuffelde hem. “Wat is er gebeurd?”

“Ik ben in orde, mam,” zei Kevin.

“Ms. McKenzie, we zouden u niet gebeld hebben als het niets ernstigs was,” zei de directeur. “Kevin is flauwgevallen.”

“Het gaat nu weer goed,” hield Kevin vol.

Het leek echter geen verschil te maken hoe vaak hij dat zei.

“Bovendien,” zei de directeur, “lijkt het erop dat hij behoorlijk verward was toen hij weer bijkwam. Hij had het over… wel, andere planeten.”

“Planeten,” herhaalde Kevins moeder. Haar stem klonk vlak toen ze dat zei.

“Ms. Kapinski zei dat het haar les behoorlijk heeft verstoord,” zei de directeur. Hij zuchtte. “Ik vraag me af of het misschien beter is als Kevin voorlopig thuisblijft.”

Hij zei het zonder Kevin aan te kijken. Er werd een beslissing genomen, en hoewel het om Kevin ging, was het duidelijk dat hij er niets over te zeggen had.

“Ik wil geen school missen,” zei Kevin tegen zijn moeder. Zij zou dat toch zeker ook niet willen?

“Ik denk dat we onszelf moeten afvragen,” zei de directeur, “of naar school gaan op dit moment echt het beste is dat Kevin kan doen met de tijd die hij heeft.”

Het was waarschijnlijk goed bedoeld, maar het herinnerde Kevin alleen maar aan wat de dokter gezegd had. Zes maanden. Het leek niet genoeg tijd voor wat dan ook, laat staat genoeg tijd om een heel leven in te proppen. Zes maanden aan seconden, die in een gestaag tempo voorbijgleden, op hetzelfde tempo als de aftelling in zijn hoofd.

“U zegt dat het geen zin heeft om mijn zoon naar school te sturen omdat hij toch binnenkort dood gaat?” snauwde zijn moeder. “Is dat wat u zegt?”

“Nee, natuurlijk niet,” zei de directeur haastig, terwijl hij zijn handen ophief.

“Zo klinkt het anders wel,” zei Kevins moeder. “Het klinkt alsof u net zo bang bent voor de aandoening van mijn zoon als de leerlingen hier.”

“Ik zeg dat het lastig zal worden om Kevin te onderwijzen naarmate zijn toestand verergerd,” zei de directeur. “We zullen het proberen, maar… wil je niet het meeste halen uit de tijd die je nog hebt?”

Hij zei het op een vriendelijke toon, maar slaagde er toch in om dwars door Kevins hart te boren. Hij zei precies wat zijn moeder had gedacht, alleen in andere woorden. Het ergste was nog dat hij gelijk had. Kevin zou niet lang genoeg blijven leven om te studeren, of een baan te krijgen, of wat dan ook te doen waarvoor hij school nodig had, dus wat had het voor zin om nog te gaan?

“Het is goed, mam,” zei hij, terwijl hij haar arm aanraakte.

Dat leek voldoende te zijn om zijn moeder te overtuigen, en dat vertelde Kevin hoe ernstig dit allemaal was. In een ander geval zou ze ruzie gemaakt hebben. Nu leek het erop dat al haar vechtlust verdwenen was.

Ze liepen zwijgend terug naar de auto. Kevin keek over zijn schouder naar de school. De gedachte dat hij hier waarschijnlijk nooit meer terug zou komen, raakte hem als een klap in zijn gezicht. Hij had niet eens de kans gehad om afscheid te nemen.

“Sorry dat ze je op je werk hebben gebeld,” zei Kevin toen ze in de auto zaten. Hij kon de spanning in de lucht voelen. Zijn moeder startte de auto niet, maar bleef alleen zitten.

“Dat is het niet,” zei ze. “Het is alleen… het werd makkelijk om te doen alsof er niets aan de hand was.” Ze klonk zo verdrietig, zo diep gekwetst. Kevin was gewend geraakt aan de uitdrukking op haar gezicht die hem vertelde dat ze haar best deed om niet te huilen. Ze slaagde er niet in.

“Ben je in orde, Kevin?” vroeg ze, hoewel hij inmiddels degene was die haar vasthield, zo stevig als hij kon.

“Ik ben… ik wou dat ik niet van school hoefde,” zei Kevin. Hij had nooit gedacht dat hij zichzelf dat zou horen zeggen. Hij had nooit gedacht dat hij iemand dat zou horen zeggen.

“We kunnen terug naar binnen gaan,” zei zijn moeder. “Ik kan tegen de directeur zeggen dat ik je morgen gewoon weer terugbreng, en elke dag daarna, totdat…”

Ze zweeg.

“Tot het te erg wordt,” zei Kevin. Hij kneep zijn ogen dicht. “Ik denk dat het misschien al te erg is, mam.”

Hij hoorde haar tegen het dashboard slaan, en de doffe klap galmde door de auto.

“Ik weet het,” zei ze. “Ik weet het en ik haat het. Ik haat deze ziekte die mijn kleine jongen van me afneemt.”

Ze huilde weer een tijdje. Ondanks zijn pogingen om sterk te blijven, deed Kevin dat ook. Het leek een lange tijd te duren voordat zijn moeder voldoende gekalmeerd was om weer iets te zeggen.

“Ze zeiden dat je… planeten zag, Kevin?” vroeg ze.

“Ik heb ze gezien,” zei Kevin. Hoe kon hij uitleggen hoe het voelde? Hoe echt het was?

Zijn moeder keek hem aan, en nu kreeg Kevin het gevoel dat ze worstelde met de juiste woorden. Worstelde om geruststellend en ferm te zijn, allemaal tegelijk. “Je begrijpt dat dit niet echt is, toch, schatje? Het is alleen… het is alleen maar de aandoening.”

Kevin wist dat hij dat zou moeten begrijpen, maar…

“Zo voelt het niet,” zei Kevin.

“Ik weet het,” zei zijn moeder. “En ik haat dat, want het is niets meer dan een herinnering aan het feit dat mijn kleine jongen tussen mijn vingers door glipt. Ik wou dat ik dit allemaal kon laten ophouden.”

Kevin wist niet wat hij daarop moest zeggen. Hij wilde ook dat het ophield.

“Het voelt echt,” zei Kevin toch.

Zijn moeder zei een lange tijd niets. Toen ze uiteindelijk sprak, klonk haar stem fragiel en onzeker, op de manier dat ze had geklonken sinds de diagnose, een toon die inmiddels al veel te bekend was.

“Misschien… Misschien is het tijd dat je met die psycholoog gaat praten.”

HOOFDSTUK DRIE

Dr. Linda Yalestroms kantoor zag er veel minder klinisch uit dan de kantoren van alle andere dokters die Kevin de laatste tijd had bezocht. Het was ten eerste haar huis, in Berkeley, met de universiteit zo dichtbij dat die een bewijs leek van haar kwalificaties, net zoals de certificaten die netjes ingelijst aan de muur hingen.

De rest zag eruit als het soort thuiskantoor dat Kevin had verwacht, net als op tv, met zachte meubels die hier zichtbaar heen waren gebracht na een verhuizing, een bureau waar rommel uit de rest van het huis op terecht was gekomen, en een paar kamerplanten die hun tijd af leken te wachten, klaar om de boel over te nemen.

Kevin mocht Dr. Yalestrom wel. Ze was een korte, donkerharige vrouw van een jaar of vijftig, wiens kleren felle patronen hadden en in niets leken op ziekenhuiskleding. Kevin had het vermoeden dat dat een bewuste keuze was, als ze veel werkte met mensen die al het ergst mogelijke nieuws van dokters hadden ontvangen.

“Kom zitten, Kevin,” zei ze met een glimlach. Ze gebaarde naar een brede rode bank die versleten was door alle mensen die er door de jaren heen op hadden gezeten. “Ms. McKenzie, waarom geeft u ons niet even? Ik wil dat Kevin het gevoel heeft dat hij alles kan zeggen dat hij moet zeggen. Mijn assistent zal koffie voor u halen.”

Zijn moeder knikte. “Ik ben vlakbij.”

Kevin ging op de bank zitten, die net zo comfortabel bleek te zijn als hij eruitzag. Hij keek de kamer rond, naar foto’s van vistochtjes en vakanties. Het duurde even tot er iets belangrijks tot hem doordrong.

“U staat niet op de foto’s die hier hangen,” zei hij.

Dr. Yalestrom glimlachte. “De meeste van mijn cliënten merken dat niet op. De realiteit is, dit zijn veel plekken waar ik altijd al heen heb willen gaan, of plekken waarvan ik gehoord heb dat ze interessant zijn. Ik hang ze op omdat jonge mannen zoals jij vaak voor zich uit zitten te staren en alles doen behalve met me praten. En ik denk dat je dan tenminste iets moet hebben om naar te kijken.”

Het leek een beetje valsspelen, vond Kevin.

“Als u veel werkt met mensen die stervende zijn,” zei hij, “waarom heeft u dan foto’s van plekken waar u altijd al heen wilde gaan? Waarom zou u het uitstellen, als u heeft gezien…”

“Als ik heb gezien hoe snel het voorbij kan zijn?” vroeg Dr. Yalestrom voorzichtig.

Kevin knikte.

“Misschien vanwege het fantastisch menselijk vermogen om dat te weten, en toch deze dingen uit te stellen. Of misschien heb ik een aantal van deze plekken al bezocht, en is de reden dat ik niet op de foto’s sta gewoon dat ik vind dat het al genoeg is dat ik de hele tijd mensen aan zit te staren.”

Kevin wist niet zeker of dat goede redenen waren of niet. Het leek om de een of andere reden niet te volstaan.

“Waar zou jij heen gaan, Kevin?” vroeg Dr. Yalestrom. “Waar zou jij heen gaan als je overal heen kon?”

“Ik weet het niet,” antwoordde hij.

“Nou, denk er maar over na. Je hoeft het me niet meteen te laten weten.”

Kevin schudde zijn hoofd. Het was vreemd om op deze manier met een volwassene te praten. Over het algemeen kwamen conversaties op je dertiende neer op vragen of instructies. Met de uitzondering van zijn moeder, die toch het grootste gedeelte van de tijd aan het werk was, waren volwassenen niet echt geïnteresseerd in wat iemand van zijn leeftijd te zeggen had.

“Ik weet het niet,” herhaalde hij. “Ik bedoel, ik heb nooit gedacht dat ik de kans zou krijgen om ergens heen te gaan.” Hij probeerde plekken te bedenken waar hij graag heen zou willen gaan, maar dat was lastig, vooral nu hij nog maar een paar maanden te leven had. “Ik heb het gevoel dat, aan welke plek ik ook denk, wat heeft het voor zin? Ik ben binnenkort toch dood.”

“Wat denk jij dat het voor zin heeft?” vroeg Dr. Yalestrom.

Kevin deed zijn best om een reden te bedenken. “Ik denk… omdat binnenkort niet hetzelfde is als nu?”

De psychologe knikte. “Ik denk dat dat een goede manier is om het te zien. Dus, is er iets dat jij binnenkort zou willen doen, Kevin?”

Kevin dacht na. “Ik denk… ik denk dat ik Luna moet vertellen wat er aan de hand is.”

“En wie is Luna?”

“Ze is mijn vriendin,” zei Kevin. “We gaan niet meer naar dezelfde school, dus ze heeft me niet zien flauwvallen ofzo, en ik heb haar al een paar dagen niet meer gebeld, maar…”

“Maar je moet het haar vertellen,” zei Dr. Yalestrom. “Het is niet gezond om je vrienden weg te duwen wanneer het slecht gaat, Kevin. Zelfs niet om ze te beschermen.”

Kevin slikte een ontkenning in, want dat was wat hij deed. Hij wilde Luna hier niet mee lastig vallen, wilde haar geen pijn doen met het nieuws over wat er ging gebeuren. Het was deel van de reden dat hij haar al zo lang niet gebeld had.

“Wat nog meer?” zei Dr. Yalestrom. “Laten we weer eens plekken proberen. Als je overal heen kon gaan, waar zou je geen gaan?”

Kevin probeerde te kiezen uit alle foto’s in de kamer, maar de waarheid was dat er slechts een landschap was dat steeds in hem opkwam, met kleuren die geen gewone camera kon vastleggen.

“Het zou stom klinken,” zei hij.

“Er is niets mis met stom klinken,” verzekerde Dr. Yalestrom hem. “Ik zal je een geheimpje vertellen. Mensen denken vaak dat iedereen speciaal is behalve zij. Ze denken dat andere mensen slimmer, of moediger, of beter zijn, omdat ze alleen de delen van henzelf kunnen zien die dat niet zijn. Ze maken zich zorgen dat anderen altijd het juiste zeggen, en dat zij stom klinken. Maar dat is helemaal niet waar.”

Toch zweeg Kevin even, terwijl hij de bekleding van de bank nauwkeurig observeerde. “Ik… ik zie plekken. Een plek. Dat is ook de reden dat ik hier moest komen.”

Dr. Yalestrom glimlachte. “Je bent hier omdat een aandoening als de jouwe veel vreemde bijwerkingen kan hebben, Kevin. Ik ben er om je te helpen daarmee om te gaan, om te voorkomen dat ze je leven gaan overheersen. Zou je me iets meer willen vertellen over de dingen die je ziet?”

Weer staarde Kevin naar de bank. Hij nam de topografie van het meubelstuk in zich op, plukken aan een klein draadje dat uitstak. Dr. Yalestrom zweeg; het was het soort stilte dat voelde alsof het de woorden uit hem trok, alsof het ze een ruimte gaf om in te vallen.

“Ik zie een plek waar niets echt hetzelfde is als hier. De kleuren kloppen niet, de dieren en de planten zijn anders,” zei Kevin. “Ik zie dat het verwoest is… tenminste, dat denk ik. Er is vuur en hitte, een felle flits. Er zijn cijfers. En er is iets dat voelt als een aftelling.”

“Waarom voelt het als een aftelling?” vroeg Dr. Yalestrom.

Kevin haalde zijn schouders op. “Ik weet het niet. Omdat de pulsen elkaar sneller opvolgen, denk ik?”

De psychologe knikte en liep toen naar haar bureau. Ze kwam terug met papier en potloden.

“Hoe goed ben je in kunst?” vroeg ze. “Nee, geef maar geen antwoord. Het maakt niet uit of dit een mooi kunstwerk wordt of niet. Ik wil alleen dat je tekent wat je ziet, zodat ik een beeld krijg van hoe het eruit ziet. Denk er niet te veel over na, gewoon tekenen. Wil je dat voor me doen, Kevin?”

Kevin haalde zijn schouders op. “Ik zal het proberen.”

Hij pakte de potloden en het papier aan en probeerde zich het landschap dat hij had gezien te herinneren, probeerde zich alle details voor de geest te halen. Het was lastig, want ondanks het feit dat de cijfers in zijn hoofd waren blijven hangen, voelde het alsof hij diep moest graven om de beelden boven water te halen. Ze dreven net onder de oppervlakte, en om ze te zien moest Kevin zich in zichzelf keren. Hij concentreerde zich en liet het potlood bijna automatisch over het papier glijden…

“Oké, Kevin,” zei ze, en nam het tekenblok weg voordat Kevin zijn tekening goed kon bekijken. “Laten we eens zien wat je…”

Hij zag de geschokte blik in haar ogen, zo kort dat het bijna onmerkbaar was. Maar het was er, en Kevin vroeg zich af wat er nodig was om iemand die elke dag verhalen van stervende mensen aanhoorde te shockeren.

“Wat is er?” vroeg Kevin. “Wat heb ik getekend?”

“Dat weet je niet?” vroeg Dr. Yalestrom.

“Ik probeerde niet te veel na te denken,” zei Kevin. “Heb ik iets verkeerd gedaan?”

Dr. Yalestrom schudde haar hoofd. “Nee, Kevin, je hebt niets verkeerd gedaan.”

Ze liet Kevins tekening zien. “Zou je even willen kijken naar wat je gemaakt hebt? Misschien helpt het je om dingen te begrijpen.”

Ze gaf hem de gevouwen tekening, die ze slechts met haar vingertoppen vasthield, alsof ze hem niet meer wilde aanraken dan noodzakelijk was. Dat baarde Kevin een beetje zorgen. Wat kon hij getekend hebben dat een volwassene zo deed reageren? Hij pakte de tekening aan en vouwde hem uit.

Het was een tekening van een ruimteschip, alleen een “tekening” was waarschijnlijk niet het juiste woord. Dit was eerder een blauwdruk, volledig in ieder detail, wat onmogelijk leek in de tijd die Kevin had gehad om te tekenen. Hij had dit nog nooit eerder gezien, en toch was dit was er op het papier stond. Het zag er groot en plat uit, als een stad op een schijf. Er zweefden kleinere schijven omheen, als werkbijen rondom een koningin.

Het detail zorgde dat er iets nets, bijna klinisch was aan de manier waarop het getekend was, maar er was nog meer. Er was iets aan de geometrie dat gewoon… verkeerd leek. Iets dat onmogelijke dieptes en hoeken was die niet in een schets als deze zichtbaar hadden kunnen zijn.

“Maar dit…” Kevin wist niet wat hij moest zeggen. Bewees dit niet wat er met hem gebeurde? Hoe konden mensen denken dat hij zoiets verzonnen had?

Dr. Yalestrom was schijnbaar niet overtuigd. Ze pakte de tekening weer aan en vouwde hem voorzichtig op, alsof ze er niet naar wilde kijken. Kevin had het vermoeden dat ze het allemaal te vreemd vond.

“Ik denk dat het belangrijk is dat we praten over de dingen die je ziet,” zei ze. “Denk je dat die dingen echt zijn?”

Kevin aarzelde. “Ik… weet het niet zeker. Ze voelen echt, maar inmiddels hebben veel mensen me verteld dat dat niet mogelijk is.”

“Dat is logisch,” zei Dr. Yalestrom. “Wat je voelt komt heel vaak voor.”

“Is dat zo?” Wat hij ervoer voelde helemaal niet zo veelvoorkomend. “Ik dacht dat mijn aandoening heel zeldzaam was.”

Dr. Yalestrom liep naar haar bureau en stopte Kevins dossier in een map. Ze pakte een tablet op en begon aantekeningen te maken. “Is het belangrijk dat andere mensen niet ervaren wat jij ervaart, Kevin?”

“Nee, dat is het niet,” zei Kevin. “Het is alleen dat Dr. Markham zei dat deze aandoening slechts bij een paar mensen voorkomt.”

“Dat is waar,” stemde Dr. Yalestrom in. “Maar ik zie veel mensen die hallucinaties ervaren om andere redenen.”

“U denkt dat ik gek ben,” raadde Kevin. Dat was wat iedereen leek te denken. Zelfs zijn moeder, waarschijnlijk, aangezien zij degene was geweest die hem hier had gebracht nadat hij erover gepraat had. Maar hij had niet het gevoel dat hij gek werd.

“Dat is geen woord dat ik hier graag gebruik,” zei Dr. Yalestrom. “Ik denk dat het gedrag dat wij als gek bestempelen er is om een reden. Het is alleen dat die redenen vaak tot bezorgdheid leiden. Mensen doen dingen om zichzelf te beschermen tegen situaties die te lastig kijken om mee om te gaan, situaties die… ongebruikelijk lijken.”

“U denkt dat dat de reden voor mijn visioenen is?” vroeg Kevin. Hij schudde zijn hoofd. “Ze zijn echt. Ik verzin het niet.”

“Mag ik je vertellen wat ik denk, Kevin? Ik denk dat een deel van je gehecht is geraakt aan deze ‘visioenen’ omdat ze je helpen denken dat je ziek bent voor een soort van groter goed. Ik denk dat deze ‘visioenen’ een manier zijn voor jou om met je ziekte om te gaan. De beelden die je ziet… het is een vreemde plek die er niet uitziet als de normale wereld. Zou dat de veranderingen in je leven kunnen symboliseren?”

“Het zou kunnen,” zei Kevin. Hij was niet overtuigd. De dingen die hij had gezien gingen niet om een of andere wereld waar hij niet ziek was. Ze gingen om een plek die hij helemaal niet begreep.

“Dat heb je nog het gevoel van naderend onheil met vuur en licht,” zei Dr. Yalestrom. “Het gevoel dat dingen ten einde komen. Je hebt het zelfs over een aftelling, compleet met cijfers.”

De cijfers maakten geen deel uit van de aftelling; dat was alleen het langzame pulseren, dat geleidelijk aan steeds sneller ging. Kevin had het vermoeden dat hij haar daar niet meer van zou kunnen overtuigen. Wanneer volwassenen hadden besloten wat de waarheid was, kon hij hen niet meer op andere gedachten brengen.

“Dus wat kan ik doen?” vroeg Kevin. “Als u denkt dat ze niet echt zijn, moet ik er dan niet vanaf zien te komen?”

“Wil je ervan af komen?” vroeg Dr. Yalestrom.

Kevin dacht daarover na. “Ik weet het niet. Ik denk dat ze misschien belangrijk zijn, maar ik heb er niet om gevraagd.”

“Op dezelfde manier dat je er niet om hebt gevraagd om gediagnosticeerd te worden met een degeneratieve hersenziekte,” zei Dr. Yalestrom. “Misschien zijn die twee dingen aan elkaar verbonden, Kevin.”

Kevin had er ook al aan gedacht dat zijn visioenen op een bepaalde manier aan de ziekte gelinkt waren. Dat het zijn hersenen misschien dusdanig had veranderd dat hij ontvankelijk genoeg was voor de visioenen. Maar hij dacht niet dat dat was wat de psychologe bedoelde.

“Dus wat kan ik doen?” vroeg Kevin weer.

“Er zijn dingen die je kunt doen, niet om ervan af te komen, maar wel om mee om te leren gaan.”

“Zoals?” vroeg Kevin. Hij moest toegeven dat hij hoop voelde bij de gedachte. Hij wilde niet dat dit maar door zijn hoofd bleef spoken. Hij had er niet om gevraagd boodschappen te ontvangen die niemand anders begreep, en het zorgde er alleen maar voor dat hij gestoord leek als hij erover praatte.

“Je kunt dingen vinden om jezelf af te leiden van de hallucinaties als ze komen,” zei Dr. Yalestrom. “Je kunt proberen jezelf te herinneren aan het feit dat dit niet echt is. Als je twijfelt, zoek dan naar dingen om het te controleren. Misschien kun je iemand anders vragen of zij hetzelfde zien. Vergeet niet, het is niet erg om te zien wat je ziet, maar hoe je erop reageert is aan jou.”

199 ₽
Возрастное ограничение:
16+
Дата выхода на Литрес:
10 октября 2019
Объем:
231 стр. 3 иллюстрации
ISBN:
9781640294592
Правообладатель:
Lukeman Literary Management Ltd
Формат скачивания:
epub, fb2, fb3, ios.epub, mobi, pdf, txt, zip

С этой книгой читают