Читать книгу: «Rebel, Gevangene, Prinses », страница 2

Шрифт:

HOOFDSTUK TWEE

Thanos deed langzaam zijn ogen open. Hij voelde de golven tegen zijn enkels klotsen. Onder zich voelde hij het ruwe witte zand van de stranden van Haylon. Zout water vulde zo nu en dan zijn mond en maakte het ademhalen lastig.

Thanos keek opzij langs het strand, niet in staat om meer te doen. Zelfs dat was een worsteling; hij verloor steeds het bewustzijn. In de verte dacht hij vlammen te zien en het geluid van geweld te horen. Geschreeuw kwam op hem af, vergezeld door het geluid van staal tegen staal.

Het eiland, herinnerde hij zich. Haylon. Hun aanval was begonnen.

Maar waarom lag hij dan in het zand?

Het duurde even voor de pijn in zijn schouder die vraag beantwoordde. Ineens herinnerde hij het zich, en hij kromp in elkaar bij de gedachte. Hij herinnerde zich het moment dat het zwaard zich van achteren door zijn rug heen had geboord. Hij herinnerde zich de schok die hij had gevoeld toen de Tyfoon hem had verraden.

De pijn brandde door Thanos heen en verspreidde zich als een bloem vanuit de wond in zijn rug. Elke ademtocht deed pijn. Hij probeerde zijn hoofd op te tillen—maar het werd weer zwart voor zijn ogen.

Toen Thanos weer ontwaakte, lag hij wederom met zijn gezicht naar beneden in het zand, en hij wist alleen dat er tijd was verstreken omdat het tij iets was gestegen. Het water klotste nu tegen zijn middel aan, in plaats van tegen zijn enkels. Hij kon zijn hoofd eindelijk ver genoeg optillen om te zien dat er nog meer lichamen op het strand lagen. De doden leken de wereld te bedekken. Ze lagen uitgestrekt op de witte stranden, zo ver als hij kon zien. Hij zag mannen in de wapenrusting van het Rijk, op de plek waar ze tegen de grond waren gegaan, naast de verdedigers die waren gestorven in een poging hun thuis te beschermen.

De stank van de dood vulde Thanos’ neusgaten, en hij deed zijn best om niet over te geven. Niemand had de doden nog gesorteerd op vriend en vijand. Dergelijke subtiliteiten konden wachten tot na de strijd. Misschien zou het Rijk het aan het tij overlaten; Thanos keek achterom en zag bloed in het water, en vinnen die door de golven braken. Er waren nog geen grote haaien, meer aaseters dan jagers—maar hoe groot moesten ze zijn om hem te verslinden als het tij rees?

Thanos werd overspoeld door een golf van paniek. Hij probeerde zichzelf het strand op te trekken, alsof hij over het zand wilde klimmen. Hij schreeuwde het uit van de pijn terwijl hij zichzelf een stukje voorwaarts trok, misschien de helft van zijn lichaamslengte.

De duisternis zwom weer voor zijn ogen.

Toen hij bijkwam, lag Thanos op zijn zij. Hij keek op naar figuren die over hem heen gebogen zaten, dichtbij genoeg om hen aan te raken als hij daar nog de kracht voor had gehad. Ze zagen er niet uit als soldaten van het Rijk. Ze zagen er helemaal niet uit als soldaten, en Thanos had genoeg tijd met krijgers doorgebracht om het verschil te kunnen zien. Deze mensen, een jongere man en een oudere, zagen er meer uit als boeren, gewone mannen die waarschijnlijk op de vlucht waren geslagen voor het geweld. Dat betekende echter niet dat ze minder gevaarlijk waren. Beiden hielden messen vast, en Thanos vroeg zich af of zij net zulke aaseters waren als de haaien. Hij wist dat er altijd mensen waren die de doden beroofden na de strijd.

“Deze ademt nog,” zei de eerste.

“Dat zie ik. Snij gewoon zijn keel door.”

Thanos’ spieren spanden zich. Zijn lichaam maakte zich klaar om te vechten, ondanks het feit dat hij op dat moment niets kon uitrichten.

“Kijk naar hem,” hield de jongere man vol. “Iemand heeft hem in zijn rug gestoken.”

Thanos zag de oudere man licht fronsen. Hij liep naar achteren, uit Thanos’ gezichtsveld. Thanos slaagde erin om het niet uit te schreeuwen toen de man de plek op zijn rug aanraakte, waar nog steeds bloed uit de wond stroomde. Hij was een prins van het Rijk. Hij zou geen zwakte laten zien.

“Het ziet ernaar uit dat je gelijk hebt. Help me om hem buiten bereik van de haaien te krijgen. De anderen zullen dit willen zien.”

Thanos zag de jongere man knikken, en samen slaagden ze erin om hem op te tillen, met wapenrusting en al. Deze keer schreeuwde Thanos het wel uit, niet in staat om de pijn te negeren terwijl ze hem het strand op sleepten.

Ze lieten hem achter als een stuk drijfhout, voorbij het punt waar het tij zeewier had achter gelaten, op het droge zand. Ze haastten zich weg, maar Thanos was te druk bezig met zijn pijn om hen na te kijken.

Hij kon met geen mogelijkheid weten hoeveel tijd er toen voorbijging. In de verte woedde de strijd voort. Hij hoorde het geschreeuw van geweld en woede, de strijdkreten en de hoorns. Maar een strijd kon minuten of uren duren. Het kon voorbij zijn na de eerste golf, of door blijven gaan tot beide kanten geen kracht meer hadden om iets anders te doen dan weg strompelen. Thanos wist niet wat dit was.

Uiteindelijk naderde er een groep mannen. Zij zagen er wel uit als soldaten, met die hardere blik die een man alleen kreeg wanneer hij voor zijn leven had gevochten. Het was makkelijk om te zien wie van hen de leider was. De lange, donkerharige man die vooropliep was niet gekleed in de opvallend bewerkte wapenrusting die een generaal van het Rijk zou dragen, maar iedereen keek naar hem terwijl de groep naderde, duidelijk wachtend op orders.

De nieuwkomer was ergens in de dertig, met een korte baard die net zo donker was als de rest van zijn haar, en een tenger postuur dat desondanks een gevoel van kracht droeg. Hij droeg een kort steekzwaard aan elke heup, en gezien de manier waarop zijn handen er automatisch langs streken, vermoedde Thanos dat ze niet alleen voor de show waren. Zijn uitdrukking leek zwijgend elke hoek op het strand te berekenen. Hij was op zijn hoede voor een hinderlaag en dacht constant vooruit. Zijn ogen ontmoetten die van Thanos, en achter de glimlach die volgde zat een vreemde humor, alsof de eigenaar iets had gezien dat niemand anders ooit had aanschouwd.

“Dit is waarom jullie twee me hierheen hebben gebracht?” zei hij, terwijl de twee die Thanos hadden gevonden naar voren liepen. “Een stervende soldaat van het Rijk in een wapenrusting die teveel glimt voor zijn eigen bestwil?”

“Maar wel één van adel,” zei de oudere. “Dat zie je aan de wapenrusting.”

“En hij is in zijn rug gestoken,” merkte de jongere op. “Door zijn eigen mannen, zo te zien.”

“Dus hij is niet eens goed genoeg voor het tuig dat probeert ons eiland te bezetten?” zei de leider.

Thanos keek toe terwijl de man naar hem toe liep en naast hem knielde. Misschien was hij van plan om af te maken wat de Tyfoon was begonnen. Geen soldaat van Haylon zou enige liefde hebben voor degenen die aan zijn kant van het conflict stonden.

“Wat heb je je eigen mannen aangedaan dat ze hebben geprobeerd je te doden?” vroeg de nieuwkomer. Hij sprak zachtjes, zodat alleen Thanos hem kon horen.

Thanos slaagde erin de kracht te vinden om zijn hoofd te schudden. “Ik weet het niet.” De woorden kwamen er schor en gebroken uit. Zelfs als hij niet gewond was geweest, hij lag al een hele tijd op het zand. “Maar ik wilde dit niet. Ik wilde hier niet vechten.”

Met die woorden verdiende hij weer zo’n eigenaardige glimlach, die de wereld leek toe te lachen ondanks het feit dat er niets te lachen viel.

“En daar ben je dan,” zei de nieuwkomer. “Je wilde niet deelnemen aan een invasie, maar je ligt op onze stranden in plaats van veilig thuis. Je wilde ons geen geweld bieden, maar het leger van het Rijk is op dit moment onze huizen aan het verbranden. Weet je wat er daar op het strand gaande is?”

Thanos schudde zijn hoofd. Zelfs dat deed pijn.

“We verliezen,” vervolgde de man. “Oh, we vechten hard genoeg, maar dat maakt niet uit. Niet met kansen als deze. De strijd raast voort, maar dat is alleen omdat de helft van mijn kant te koppig is om de realiteit onder ogen te zien. We hebben niet genoeg tijd voor dit soort afleidingen.”

Thanos zag hoe de nieuwkomer één van zijn zwaarden trok. Hij zag er gemeen scherp uit. Zo scherp dat hij het waarschijnlijk niet eens zou voelen als hij hem door zijn hart boorde. Maar in plaats daarvan gebaarde hij ermee.

“Jij en jij,” zei hij tegen de mannen, “neem onze nieuwe vriend mee. Misschien is hij de andere kant nog wat waard.” Hij grijnsde. “En zo niet, dat zal ik hem zelf afmaken.”

Het laatste dat Thanos voelde waren de sterke handen die hem onder zijn oksels grepen en hem omhoogtrokken en mee sleurden. Toen gleed hij weer de duisternis in.

HOOFDSTUK DRIE

Berin voelde de pijn van verlangen terwijl hij over de weg naar huis liep, naar Delos. Het enige dat hem op de been hield waren de gedachten aan zijn familie—aan Ceres. De gedachte dat hij zijn dochter weer zou zien was genoeg om hem door te laten zetten, ondanks het feit dat de dagen van lopen hem zwaar vielen en de weg onder zijn voeten bezaaid was met sporen en stenen. Zijn botten werden er niet jonger op, en hij voelde zijn knie al steken van de reis. Het was slechts een toevoeging op alle kwalen die kwamen van een leven lang hameren op heet metaal.

Maar het was het allemaal waard om weer thuis te zijn. Om zijn familie weer te zien. De hele tijd dat hij weg was geweest, was dat het enige waar Berin naar verlangd had. Hij kon het al voor zich zien. Marita zou aan het koken zijn, achterin hun bescheiden houten huisje, en de geur van het eten zou door de voordeur komen. Sartes zou ergens achter aan het spelen zijn, waarschijnlijk met Nesos die op hem lette, zelfs al zou zijn oudste zoon doen alsof hij dat niet deed.

En Ceres zou er zijn. Hij hield van al zijn kinderen, maar met Ceres had hij altijd een speciale band gehad. Zij was degene geweest die hem in zijn smederij had geholpen, degene die het meest op hem leek, en die het meest geneigd was in zijn voetsporen te treden. Marita en de jongens achterlaten was een pijnlijke verplichting geweest, maar nodig omdat hij voor zijn familie wilde zorgen. Ceres achterlaten had gevoeld alsof hij een deel van zichzelf had achtergelaten.

Nu was het tijd om het terug te krijgen.

Berin wenste alleen dat hij beter nieuws bracht. Hij liep over het grindpad dat naar hun huis liep, en hij fronste; het was nog geen winter, maar dat zou het spoedig worden. Hij was van plan geweest om te vertrekken en werk te vinden. De adel had altijd smeden nodig om wapens te smeden voor haar wachters, haar oorlogen, haar Killings. Maar het bleek dat ze hem niet nodig hadden. Ze hadden hun eigen mannen. Jongere, sterkere mannen. Zelfs de koning die om zijn werk had gevraagd, bleek Berin gewild te hebben zoals hij tien jaar geleden was.

De gedachte deed pijn, maar hij had kunnen weten dat ze geen behoefte zouden hebben aan een man met meer grijs dan zwart in zijn baard.

Het zou meer pijn hebben gedaan als het niet had betekent dat hij naar huis kon. Thuis was wat belangrijk was voor Berin, al was het weinig meer dan een vierkant van ruw gezaagde houten muren, bedekt met een dak van turf. Thuis draaide om de mensen die er wachtten, en de gedachte aan hen was genoeg om hem zijn pas te doen versnellen.

Maar toen hij de top van een heuvel bereikte en hij het huis in zicht kreeg, wist Berin dat er iets mis was. Zijn maag draaide zich om. Berin wist hoe thuis voelde. Ondanks de dorheid van het omringende land, was thuis een plek die gevuld was met leven. Er was altijd lawaai, of het nu vreugdevol of ruziënd was. En rond deze tijd van het jaar groeiden er altijd ten minste een paar gewassen op het terrein rond het huis, groenten en kleine bessenstruiken, winterharde dingen die ervoor zorgden dat ze altijd in elk geval iets te eten hadden.

Dat was niet wat hij voor zich zag.

Berin begon te rennen, voor zover dat lukte na zo’n lange wandeling. Het gevoel dat er iets mis was knaagde aan hem, en het voelde alsof één van zijn bankschroeven zich om zijn hart klemde.

Hij bereikte de deur en gooide hem wijd open. Misschien, dacht hij, zou alles goed komen. Misschien hadden ze hem al zien aankomen en wilden ze hem verrassen.

Het was schemerig binnen, de ramen aangekoekt met viezigheid. En daar was iemand.

Marita stond in de woonkamer, roerend in een pan die Berin veel te zuur rook. Ze draaide zich naar hem om toen hij naar binnen stormde, en op dat moment wist Berin dat hij gelijk had. Er was iets mis. Er was iets heel erg mis.

“Marita?” begon hij.

“Echtgenoot.” Zelfs de vlakke manier waarop ze dat zei vertelde hem dat niets was zoals het zou moeten zijn. Alle andere keren dat hij weg was geweest, had Marita haar armen om hem heen geslagen zodra hij binnen was. Ze was altijd zo vol leven geweest. Maar nu leek ze…leeg.

“Wat is er aan de hand?” vroeg Berin.

“Ik weet niet waar je het over hebt.” Weer was er minder emotie dan er had moeten zijn, alsof er iets in zijn vrouw was gebroken, iets dat alle vreugde had laten ontsnappen.

“Waarom is het niet zo… zo stil?” wilde Berin weten. “Waar zijn onze kinderen?”

“Ze zijn er nu niet,” zei Marita. Ze wendde zich weer tot de pan alsof er niets aan de hand was.

“Waar zijn ze dan?” Berin wilde het niet loslaten. Hij kon geloven dat de jongens naar de dichtstbijzijnde rivier waren gegaan of taken te doen hadden, maar ten minste één van zijn kinderen had hem thuis moeten zien komen, er geweest moeten zijn om hem te begroeten. “Waar is Ceres?”

“Oh ja,” zei Marita, en nu kon Berin de bitterheid in haar stem horen. “Natuurlijk vraag je naar haar. Niet naar hoe het met mij gaat. Of met je zoons. Haar.”

Berin had zijn vrouw nog nooit zo horen praten. Oh, hij had altijd geweten dat er iets hards in Marita zat, dat ze meer om zichzelf gaf dan om de rest van de wereld, maar nu klonk het alsof haar hart in as was veranderd.

Marita leek te kalmeren, en de snelheid waarmee dat gebeurde wekte argwaan op bij Berin.

“Wil je weten wat je geliefde dochter heeft gedaan?” zei ze. “Ze is weggelopen.”

Berins onheilspellende voorgevoel werd sterker. Hij schudde zijn hoofd. “Dat geloof ik niet.”

Marita ging door. “Ze is weggelopen. Ze zei niet waar ze heen ging, maar ze heeft alles wat we nog hadden gestolen.”

“We hebben niet eens geld om te stelen,” zei Berin. “En Ceres zou zoiets nooit doen.”

“Natuurlijk kies je haar kant,” zei Marita. “Maar ze heeft… spullen meegenomen, bezittingen. Haar kennende, alles waarvan ze dacht dat ze het in de volgende stad wel zou kunnen verkopen. Ze heeft ons in de steek gelaten.”

Als dat was wat Marita dacht, dan wist Berin zeker dat ze haar dochter nooit echt gekend had. Of hem, als ze dacht dat hij zo’n onmiskenbare leugen zou geloven. Hij pakte haar bij haar schouders, en hoewel hij niet langer de kracht bezat die hij ooit had gehad, was Berin nog altijd sterk genoeg. Zijn vrouw voelde fragiel vergeleken met hem.

“Vertel me de waarheid, Marita! Wat is er gebeurd?” Berin schudde haar door elkaar, alsof dat op de één of andere manier haar oude zelf zou terughalen, alsof ze dan ineens weer de Marita zou worden waar hij jaren geleden mee was getrouwd. Maar het enige dat het deed was zorgen dat ze zich terugtrok.

“Je jongens zijn dood!” schreeuwde Marita. Haar woorden vulden de kleine ruimte, en kwamen eruit als gesnauw. Toen fluisterde ze. “Dat is wat er is gebeurd. Onze zoons zijn dood.”

Haar woorden raakten Berin als een trap van een paard dat geen hoefijzers wilde. “Nee,” zei hij. “Nog een leugen. Dat moet wel.”

Hij kon niet bedenken wat Marita anders gezegd zou kunnen hebben dat zoveel pijn deed. Ze moest dit wel zeggen om hem pijn te doen.

“Wanneer heb je besloten dat je me zo erg haat?” vroeg Berin, want dat was de enige reden die hij kon bedenken dat zijn vrouw zoiets verachtelijks zou zeggen. Dat ze het idee van de dood van hun zoons als wapen zou gebruiken.

Nu kon Berin tranen in Marita’s ogen zien. Die waren er niet geweest toen ze had verteld over hoe hun dochter weggelopen zou zijn.

“Toen je besloot ons in de steek te laten,” beet zijn vrouw terug. “Toen ik Nesos moest zien sterven!”

“Alleen Nesos?” zei Berin.

“Is dat niet genoeg?” schreeuwde Marita terug. “Of geef je niets om je zoons?”

“Net zei je nog dat Sartes ook dood was,” zei Berin. “Hou op met tegen me te liegen, Marita!”

“Sartes is ook dood,” hield zijn vrouw vol. “Soldaten hebben hem meegenomen. Ze hebben hem afgevoerd om deel uit te maken van het leger van het Rijk, en hij is nog maar een kind. Hoe lang denk je dat hij daar overleefd? Nee, allebei mijn jongens zijn er niet meer. Terwijl Ceres…”

“Wat?” wilde Berin weten.

Marita schudde slechts haar hoofd. “Als je hier was geweest, was het misschien niet eens gebeurd.”

“Jij was hier,” spoog Berin. Hij trilde over zijn hele lichaam. “Dat was het hele punt. Denk je soms dat ik wilde gaan? Jij moest voor hen zorgen terwijl ik geld voor ons zou verdienen, zodat we konden eten.”

Berin werd overspoeld door wanhoop, en hij voelde dat hij begon te huilen. Hij had niet meer gehuild sinds hij een kind was. Zijn oudste zoon was dood. Van alle leugens die Marita had verteld, klonk dat als de waarheid. Het verlies liet een leegte in hem achter die onmogelijk te bevatten was, ondanks alle verdriet en woede die in hem opwelde. Hij dwong zichzelf om zich op de anderen te focussen, want dat was de enige manier om ervoor te zorgen dat het hem niet zou overweldigen.

“Soldaten hebben Sartes meegenomen?” vroeg hij. “Soldaten van het Rijk?”

“Denk je dat ik daarover zou liegen?” vroeg Marita.

“Ik weet niet meer wat ik moet geloven,” antwoordde Berin. “Je hebt niet eens geprobeerd om ze tegen te houden?”

“Ze hadden een mes tegen mijn keel gezet,” zei Marita. “Ik moest wel.”

“Je moest wel wat?” vroeg Berin.

Marita schudde haar hoofd. “Ik moest hem naar buiten roepen. Ze zouden me gedood hebben.”

“Dus heb je hem maar opgegeven?”

“Wat had ik anders moeten doen?” wilde Marita weten. “Jij was er niet.”

En Berin zou zich daar waarschijnlijk de rest van zijn leven schuldig over voelen. Marita had gelijk. Misschien, als hij hier was gebleven, was dit allemaal niet gebeurd. Hij was vertrokken om ervoor te zorgen dat zijn gezin niet zou omkomen van de honger, maar in zijn afwezigheid was alles uit elkaar gevallen. Maar zijn schuldgevoel kwam niet in de plaats voor zijn verdriet of zijn woede. Het stapelde zich alleen maar op. Het borrelde in hem, als iets dat leefde en vocht om naar buiten te komen.

“Hoe zit het met Ceres?” wilde hij weten. Hij schudde Marita weer door elkaar. “Vertel het me! De waarheid dit keer. Wat heb je gedaan?”

Marita trok zich weer los, en deze keer liet ze zich op de vloer zakken. Ze krulde zich op en keek hem niet eens aan. “Zoek het zelf maar uit. Ik ben degene die hiermee heeft moeten leven. Ik, niet jij.”

Een deel van Berin wilde haar door elkaar schudden tot ze hem een antwoord gaf. Het wilde de waarheid uit haar persen, wat het ook zou kosten. Maar dat was niet het soort man dat hij was, en hij wist dat hij nooit zo’n man zou kunnen zijn. Alleen al de gedachte deed hem walgen.

Hij nam niets uit het huis mee toen hij vertrok. Er was daar niets meer dat hem interesseerde. Toen hij omkeek naar Marita, zo bevangen door haar eigen bitterheid dat ze haar zoon had opgegeven en had geprobeerd te verhullen wat er met hun kinderen was gebeurd, was het lastig te geloven dat het ooit anders was geweest.

Berin stapte naar buiten en knipperde zijn laatste tranen weg. Toen het felle zonlicht hem raakte, besefte hij dat hij geen idee had wat hij nu moest doen. Wat kon hij doen? Hij kon zijn oudste zoon niet helpen, niet nu, terwijl de anderen wel overal konden zijn.

“Dat doet er niet toe,” zei Berin tegen zichzelf. Hij voelde de vastberadenheid in zich veranderen, net als het metaal dat hij bewerkte. “Het zal me niet tegenhouden.”

Misschien had iemand in de buurt gezien waar ze heen waren gegaan. Er moest wel iemand zijn die wist waar het leger was, en Berin wist beter dan wie dan ook dat een man die zwaarden maakte altijd een manier kon vinden om dichter bij het leger te komen.

Wat betreft Ceres…er moest iets zijn. Ze moest ergens zijn. Want het alternatief was ondenkbaar.

Berin keek uit over het platteland. Ceres was daar ergens. En Sartes ook. Hij zei de volgende woorden hardop, want daardoor leken ze in een belofte te veranderen. Een belofte aan zichzelf, aan de wereld, aan zijn kinderen.

“Ik zal jullie allebei vinden,” beloofde hij. “Hoe dan ook.”

199 ₽
Возрастное ограничение:
16+
Дата выхода на Литрес:
10 октября 2019
Объем:
251 стр. 3 иллюстрации
ISBN:
9781632919632
Правообладатель:
Lukeman Literary Management Ltd
Формат скачивания:
epub, fb2, fb3, ios.epub, mobi, pdf, txt, zip

С этой книгой читают