Читать книгу: «Overwinnaar, Verliezer, Zoon », страница 3

Шрифт:

HOOFDSTUK ZES

Ceres stapte uit de kleine boot de oever op, verbijsterd over het feit dat een plaats als deze ondergronds kon bestaan. Ze wist dat de krachten van de Ouden er iets mee te maken hadden, maar ze snapte niet waarom ze dit zouden doen. Waarom een tuin in een nachtmerrie creëren?

Maar afgaande op de dingen die ze tot dusver van de Ouden had gezien, was het feit dat er een nachtmerrie was wellicht voldoende reden om een tuin te creëren.

Dan was er de koepel nog, die uit puur goudkleurig licht leek te bestaan. Ceres liep erheen. Als er ergens een antwoord te vinden was, dan moest het in die koepel zijn.

Er was een vage nevel in het licht, en binnen dacht Ceres twee figuren te zien. Ze hoopte maar dat het niet meer halfdode tovenaars waren. Ceres wist niet of ze nog de kracht had om tegen meer van hen te vechten.

Ze liep het licht in, en Ceres zette zich onwillekeurig schrap, in de verwachting dat ze door een klap naar achteren zou worden geslingerd. In plaats daarvan was er een seconde van druk, en toen was ze erdoorheen. Ze stond in de koepel en keek om zich heen.

Ze zag het interieur van een weelderige kamer, met tapijten en divans, standbeelden en ornamenten. Er waren ook andere dingen: glaswerk en boeken over toverkunst.

In het midden van de ruimte stonden twee figuren. De man had dezelfde gracieuze, vredige blik die Ceres herkende van haar moeder, en droeg de lichte gewaden die ze in de herinneringen van de Ouden had gezien. De vrouw droeg de donkere gewaden van een tovenares, maar anders dan de andere tovenaars zag ze er nog jong uit, niet uitgedroogd door de tijd.

Terwijl ze naar hen keek, besefte Ceres dat ze er ook enigszins doorzichtig uitzagen, zoals in de herinneringen.

“Ze zijn niet echt,” zei ze.

De man moest lachen. “Hoor je dat, Lin? We zijn niet echt.”

De vrouw raakte zijn arm even aan. “Dat is een begrijpelijke fout om te maken. Ik kan me voorstellen dat we er na al die tijd uitzien als schaduwen van wat we ooit waren.”

Dat verbaasde Ceres. Impulsief strekte ze haar hand naar de man uit. Haar hand ging dwars door zijn borst heen. Toen besefte ze wat ze zojuist had gedaan.

“Sorry,” zei ze.

“Het geeft niet,” zei de man. “Ik kan me voorstellen dat het een beetje verontrustend is.”

“Wat zijn jullie?” vroeg ze. “Ik zag de tovenaars boven, en jullie zijn niet zoals zij, maar jullie zijn ook niet zoals de herinneringen, want dat zijn alleen beelden.”

“Wij zijn iets… anders,” zei de vrouw. “Ik ben Lin, en dit is Alteus.”

“Ik ben Ceres.”

Ceres merkte op hoe dicht de twee bij elkaar stonden; de manier waarop Lins hand op Alteus’ schouder rustte. De twee zagen eruit als een verliefd stel. Zouden zij en Thanos ooit zo eindigen? Waarschijnlijk niet zo transparant.

“De strijd laaide op,” zei Alteus, “en we konden het niet tegenhouden. Wat de tovenaars gepland hadden was kwaadaardig.”

“Een aantal van jouw soort waren niet veel beter,” zei Lin met een vage glimlach, alsof ze die conversatie al vele malen hadden gehad. “Het gebeurde allemaal zo snel. De Ouden zetten de tovenaars gevangen zoals ze waren, hun magie mengde het verleden met de toekomst, en Alteus en ik…”

“Jullie werden iets anders,” maakte Ceres haar zin af. Herinneringen met een bewustzijn. Geesten van het verleden die elkaar konden aanraken.

“Ik krijg het idee dat je je niet een weg door alles daarboven heen hebt gevochten om ons te vinden,” zei Alteus.

Ceres slikte. Dit had ze niet verwacht. Ze had een object verwacht, misschien iets als het verbindingspunt dat de spreuken met elkaar verbond. Toch had de Oude die voor haar stond gelijk: ze was hier om een reden.

“Ik heb het bloed van de Ouden,” zei ze.

Ze zag Alteus knikken. “Dat zie ik.”

“Maar er is iets dat haar beperkt,” zei Lin. “Iets dat haar tegenhoudt.”

“Iemand heeft me vergiftigd,” zei Ceres. “Ze heeft me mijn krachten afgenomen. Mijn moeder was in staat om ze te herstellen, maar dat was slechts tijdelijk.”

“Daskalos’ vergif,” zei Lin vol walging.

“Een kwaadaardig iets,” zei Alteus.

“Maar iets dat ongedaan kan worden gemaakt,” voegde Lin toe. Ze keek naar Ceres. “Als ze het waard is. Het spijt me, maar het is veel macht voor iemand om te hebben. We hebben gezien wat het kan doen.”

“En gezien wat wij zijn, zou het veel kosten om het ongedaan te maken,” zei Alteus.

Lin raakte zijn arm aan. “Misschien is het tijd om nieuwe dingen te zien. We zijn hier al honderden jaren. Ondanks alles dat we kunnen creëren, is het misschien tijd om te zien wat er verder is.”

Ceres zweeg toen ze dat hoorde, en de implicaties begonnen tot haar door te dringen.

“Wacht, mij genezen zou jullie dood worden?” Ze schudde haar hoofd, maar toen dacht ze aan Thanos en alle anderen op Haylon. Als ze dit niet deed, zouden zij ook sterven. “Ik weet niet wat ik moet zeggen,” gaf ze toe. “Ik wil niet dat er iemand voor me sterft, maar er zullen een heleboel mensen sterven als ik dit niet doe.”

Ze zag de twee geesten elkaar aankijken.

“Dat is een goed begin,” zei Alteus. “Het betekent dat er een reden is om het te doen. Vertel ons de rest. Vertel ons over alles dat je hierheen heeft gebracht.”

Ceres deed haar best. Ze vertelde alles over de opstand, en de oorlog. Over de invasie, en haar onvermogen om het tegen te houden. Over de aanval op Haylon, die op dit moment de levens van iedereen waar ze om gaf in gevaar bracht.

“Ik begrijp het,” zei Lin, en ze strekte haar hand uit om Ceres aan te raken. Tot Ceres’ verbazing voelde ze een soort druk. “Het doet me een beetje denken aan onze oorlog.”

“Het verleden herhaalt zich in echo’s,” zei Alteus. “Maar er zijn echo’s die niet herhaald kunnen worden. We moeten weten of ze het begrijpt.”

Ceres zag Lin knikken.

“Dat is waar,” zei de geest. “Dus, een vraag voor jou, Ceres. Laten we eens zien of je het begrijpt. Waarom bestaat dit nog? Waarom zitten de tovenaars hier op deze manier gevangen? Waarom hebben de Ouden hen niet gewoon vernietigd?”

De vraag voelde aan als een test, en Ceres kreeg het gevoel dat ze geen hulp van deze twee zou krijgen als ze geen goed antwoord gaf. Gezien wat het hen zou kosten, verbaasde het haar dat ze het zelfs maar wilden overwegen.

“Hadden de Ouden hen kunnen vernietigen?” vroeg Ceres.

Alteus zweeg even en knikte toen. “Dat was het niet. Denk aan de wereld.”

Ceres dacht. Ze dacht aan de gevolgen van de oorlog. Aan de verschroeide woestenijen van Felldust, en de ravage op het eiland boven haar. Aan hoe weinig van de Ouden er nog over waren. Aan de invasies, en de mensen die gestorven waren in de strijd tegen het Rijk.

“Ik denk dat jullie hen niet vernietigd hebben vanwege wat het zou kosten,” zei Ceres. “Wat heeft het voor nut om te winnen als er daarna niets meer over is?” Ze had echter het vermoeden dat er meer was. “Ik maakte deel uit van een opstand. We vochten tegen iets dat groot was, en kwaadaardig, iets dat mensenlevens verwoestte. Maar hoeveel mensen zijn er nu gestorven? Je kunt iets niet oplossen door simpelweg iedereen af te slachten.”

Ze zag Lin en Alteus elkaar aankijken. Ze knikten.

“In de eerste instantie lieten we de opstand van de tovenaars toe,” zei Alteus. “We dachten dat het nergens toe zou leiden. Toen groeide het, en we vochten. Maar tijdens het gevecht richtten we net zoveel schade aan als zij. We hadden de macht om hele landschappen te verwoesten, en we hebben die macht gebruikt. Oh, en hoe.”

“Je hebt gezien wat er op dit eiland is gebeurd,” zei Lin. “Wanneer ik je genees, als ik je genees, heb jij die macht ook. Wat ga je ermee doen, Ceres?”

Er was ooit een tijd waarin het antwoord simpel geweest zou zijn. Ze zou het Rijk ten val gebracht hebben. Ze zou de aristocratie verwoest hebben. Nu wilde ze alleen maar dat mensen een veilig en gelukkig leven konden leiden; het leek niet zoveel gevraagd.

“Ik wil alleen de mensen waar ik om geef redden,” zei ze. “Ik wil niemand vernietigen. Het is alleen… ik ben bang dat ik wel moet. Ik haat dat, ik wil gewoon vrede.”

Haar woorden verrasten zelfs Ceres. Ze wilde geen geweld meer. Maar ze moest het doen, simpelweg om te voorkomen dat er nog meer onschuldige mensen werden afgeslacht. Dat leverde haar nog een goedkeurend knikje op.

“Een goed antwoord,” zei Lin. “Kom hier.”

De voormalige tovenares liep langs de glazen flesjes en alchemistische spullen, die in een illusionaire vorm leken te bestaan. Ze mengde wat dingen en verplaatste wat. Alteus liep met haar mee, en ze leken te werken in een harmonie die pas na vele jaren kon komen. Ze goten oplossingen in nieuwe vaten, voegden ingrediënten toe en raadpleegden boeken.

Ceres stond daar en keek naar hen, en ze moest toegeven dat ze niet eens de helft van wat ze deden begreep. Toen ze ineens voor haar stonden met een glazen flesje, leek het bijna niet genoeg.

“Drink dit,” zei Lin. Ze bood het Ceres aan, en hoewel het ontastbaar leek, voelde Ceres solide glas toen ze het aanraakte. Ze hield het flesje omhoog en zag een sprankelende gouden vloeistof met dezelfde kleur als de koepel om haar heen.

Ceres dronk, en het proefde naar sterrenlicht.

Toen leek het door haar heen te spoelen, en ze voelde de werking in de ontspanning van haar spieren en het verdwijnen van pijnen waarvan ze niet had beseft dat ze we waren. Ze voelde iets in zich groeien, iets dat zich door haar lichaam verspreidde als de wortels van een boom. De kanalen waar haar krachten doorheen hadden gestroomd herstelden zich.

Toen het voorbij was, voelde Ceres zich beter dan voor de invasie. Het voelde alsof er een diepe vrede door haar heen ging.

“Is het voorbij?” vroeg Ceres.

Alteus en Lin pakten elkaars hadden vast.

“Nog niet,” zei Alteus.

De koepel leek te imploderen. De inhoud verdween terwijl alles in puur licht veranderde. Dat licht verzamelde zich op de plek waar de Oude en de Tovenares stonden, tot Ceres hen niet meer kon zien.

“Het zal interessant zijn om te zien wat er nu gaat gebeuren,” zei Lin. “Vaarwel, Ceres.”

Het licht explodeerde en vulde Ceres, stromend door de kanalen van haar lichaam als water door pas gebouwde aquaducten. Het vulde haar en het bleef haar vullen, totdat er meer kracht in haar zat dan ooit tevoren. Voor het eerst begreep ze de ware dieptes van de krachten van de Ouden.

Ze stond daar, pulserend van de kracht, en ze wist dat de tijd was gekomen.

Het was tijd voor oorlog.

HOOFDSTUK ZEVEN

Terwijl ze naar de vergaderzaal liep, voelde Jeva de spanning stijgen. De mensen die zich hadden verzameld staarden haar aan zoals ze verwacht zou hebben van mensen die buiten hun land één van haar soort tegenkwamen: alsof ze een vreemde was, anders, gevaarlijk zelfs. Jeva vond het geen prettig gevoel.

Was het alleen omdat ze niet vaak mensen met de tekens van priesteressen zagen, of was het iets anders? Pas toen de eerste beledigingen en beschuldigingen werden geuit, begon Jeva het te begrijpen.

“Verraadster!”

“Je hebt je stam de dood in geleid!”

Er liep een jonge man uit de menigte naar voren, met die branie die alleen jonge mannen hadden. Hij beende naar voren alsof hij eigenaar was van het pad dat naar het huis van de doden leidde. Toen Jeva om hem heen wilde lopen, versperde hij haar de weg.

Jeva had hem daarvoor moeten slaan, maar ze was hier voor belangrijkere zaken.

“Laat me door,” zei ze. “Ik ben hier niet voor geweld.”

“Ben je de gebruiken van ons volk nu al vergeten?” wilde hij weten. “Je hebt je stam laten sterven in Delos. Hoeveel zijn er teruggekomen?”

Jeva kon de woede in zijn stem horen. Het soort woede dat zelfs haar mensen voelden wanneer ze iemand verloren die ze liefhadden. Het had geen zin om hem te vertellen dat ze naar de voorouders waren gegaan, en dat hij daar blij om moest zijn. Jeva wist niet eens zeker of ze dat zelf wel geloofde. Ze had de zinloze dodelijke sterfgevallen van de oorlog met eigen ogen aanschouwd.

“Maar jij bent teruggekomen,” zei de jonge man. “Je hebt één van onze stammen verwoest, en je bent teruggekomen, lafaard!”

Op een andere dag zou Jeva hem voor die opmerking vermoord hebben, maar de realiteit was dat het gejank van een idioot er niet toe deed, zeker niet vergeleken met alle andere dingen die gaande waren. Ze wilde weer om hem heen lopen.

Jeva stopte toen hij een mes trok.

“Dit wil je niet, jongen,” zei ze.

“Vertel me niet wat ik wil!” schreeuwde hij, en hij dook op haar af.

Jeva reageerde instinctief. Ze ontweek zijn aanval en haalde tegelijkertijd uit met haar kettingen met messen. Ze bewoog met de snelheid van vele jaren training, en één van de kettingen wikkelde zich wringend rond zijn nek. Het bloed spoot alle kanten op, en de jonge man greep naar de wond terwijl hij zich op zijn knieën liet vallen.

“Verdomme,” zei Jeva zachtjes. “Waarom liet je me dat nou doen, idioot?”

Er kwam natuurlijk geen antwoord. Er kwam nooit een antwoord. Jeva fluisterde een gebed voor de doden naar de jonge man en tilde hem toen op. Andere dorpelingen volgden haar, en waar er voorheen grapjes zouden zijn gemaakt, voelde Jeva nu spanning. Ze volgden haar als wachters, alsof ze een gevangene naar haar executie begeleidden.

Toen ze bij het Huis van de Doden kwam, stonden de dorpsoudsten al op haar te wachten. Jeva liep op blote voeten naar binnen, knielde voor de eindeloze brandstapel, en liet het levenloze lichaam van haar aanvaller in de vlammen zakken. Terwijl het begon te branden, keek ze om zich heen naar de mensen die ze moest overtuigen.

“Je bent gekomen met bloed aan je handen,” zei een Spreker van de Doden. Zijn gewaden wervelden om hem heen toen hij naar voren stapte. “De doden hadden ons verteld dat er iemand zou komen, maar niet dat het op deze manier zou zijn.”

Jeva keek hem aan en vroeg zich af of hij de waarheid sprak. Er was ooit een tijd dat ze er niet aan getwijfeld zou hebben.

“Hij viel me aan,” zei Jeva. “Hij was niet zo snel als hij dacht.”

De anderen knikten. Zulke dingen konden nu eenmaal gebeuren in deze wrede wereld. Jeva liet het schuldgevoel dat ze had niet zien.

“Je bent gekomen om ons iets te vragen,” zei de Spreker.

“Jeva knikte. “Dat klopt.”

“Stel je vraag maar.”

Jeva stond daar en probeerde haar gedachten op een rijtje te krijgen. “Ik vraag om hulp voor het eiland Haylon. Het wordt aangevallen door een grote vloot, op bevel van de Eerste Steen. Ik ben ervan overtuigd dat onze mensen een verschil kunnen maken.”

Mensen begonnen door elkaar heen te praten. Er waren vragen en eisen, beschuldigingen en meningen, en ze leken allemaal in elkaar over te vloeien.

“Ze wil dat we voor haar gaan om te sterven.”

“Dit hebben we al eerder gehoord!”

“Waarom zouden we vechten voor mensen die we niet kennen?”

Jeva stond daar en liet alles over zich heen komen. Als dit verkeerd liep, dan was de kans groot dat ze deze ruimte niet meer zou verlaten. Gezien wie ze was, zou dat haar een gevoel van vrede moeten geven, maar ze betrapte zichzelf erop dat ze aan Thanos dacht, die zijn leven op het spel had gezet om haar te redden, en aan alle mensen die vast zaten op Haylon. Ze hadden haar nodig.

“We moeten haar naar de doden sturen voor alles dat ze gedaan heeft!” riep iemand.

De Spreker van de Doden ging naast Jeva staan en gebaarde om stilte.

“We weten wat onze zuster vraagt,” zei de Spreker. “Nu is niet de tijd om te praten. Wij zijn slechts levenden. Nu is de tijd om naar de doden te luisteren.”

Hij reikte naar zijn riem en haalde een buideltje tevoorschijn, met daarin heilige poeders die waren vermengd met de as van de voorouders. Hij gooide het op de brandstapel, en de vlammen laaiden op.

“Haal adem, zuster,” zei de Spreker. “Haal adem en zie.”

Jeva ademde de rook in en inhaleerde diep. De vlammen dansten in de kuil onder haar, en voor de eerste keer in jaren zag Jeva de doden.

Het begon met de geest van de man die ze had gedood. Hij stond op uit zijn brandende lichaam en liep door de vlammen naar haar toe.

“Je hebt me vermoord,” zei hij op een geschokte toon. “Je hebt me vermoord!”

Hij sloeg haar, en hoewel de doden niet in staat zouden moeten zijn om de levenden aan te raken, voelde Jeva het, alsof hij haar had geslagen terwijl hij nog leefde. Hij sloeg haar, en toen deed hij weer een stap achteruit, een verwachtingsvolle blik in zijn ogen.

Toen kwamen de andere doden op Jeva af, en ze waren niet vriendelijker dan de jonge man de ze had vermoord. Ze waren er allemaal: de mensen die ze zelf had vermoord, degenen die ze op Haylon de dood in had geleid. Ze liepen één voor één naar haar toe en sloegen haar. De klappen deden haar wankelen, en ze moest haar best doen om zichzelf staande te houden.

Het leek een eeuwigheid te duren. Toen ze eindelijk weer afstand namen, kon Jeva weer opkijken. Ze was op Haylon. Het eiland was omsingeld door schepen en de strijd woedde in alle hevigheid voort.

Ze zag de schepen van de Bottenmensen die van de aanvallers rammen, en hun krijgers stroomden de kust op. Ze zag hen vechten en moorden en sterven. Jeva zag hen sterven in aantallen die ze slechts één keer eerder had gezien, in Delos.

“Als je hen naar Haylon brengt, zullen ze sterven,” klonk een stem. De stem klonk alsof hij bestond uit de stemmen van duizend voorouders. “Ze zullen sterven zoals wij zijn gestorven.”

“Zullen ze winnen?” vroeg Jeva.

Er volgde een korte pauze voor de stem haar vraag beantwoordde. “Het is mogelijk dat het eiland wordt gered.”

Dus het zou geen leeg gebaar zijn. Het zou niet hetzelfde zijn als op Delos.

“Het zou het einde van onze mensen betekenen,” zei de stem. “Sommigen zullen het overleven, maar onze stammen niet. Onze manier van leven niet. Er zullen zich velen bij ons voegen, die in de dood op je zullen wachten.”

Jeva voelde een steek van angst. Ze had de woede gevoeld van de mensen die waren gestorven, ze had hun klappen gevoeld. Was dit het waard? Kon ze dit haar volk aan doen?

“En jij zal sterven,” vervolgde de stem. “Verkondig dit aan onze mensen, en jij zult ervoor sterven.”

Langzaam kwam ze weer tot zichzelf. Ze lag op de grond voor de brandstapel.

Jeva bracht een hand naar haar gezicht en zag bloed op haar vingers, hoewel ze niet wist of het kwam door de inspanning van het visioen of het geweld van de doden. Ze krabbelde overeind en keek uit over de menigte.

“Vertel ons wat je hebt gezien, zuster,” zei de Spreker van de Doden.

Jeva keek hem aan en probeerde te peilen hoeveel hij had gezien, als hij al iets gezien had. Kon ze nu liegen? Kon ze de mensen hier vertellen dat de doden allemaal voor het plan waren?

Jeva wist dat ze dat niet kon, zelfs niet voor Thanos.

“Ik zag de dood,” zei ze. “Jullie dood, mijn dood. Het betekent de dood van al onze mensen als we dit doen.”

Geroezemoes vulde de ruimte. Haar mensen hadden geen angst voor de dood, maar de verwoesting van hun hele manier van leven was iets anders.

“Jullie hebben me gevraagd voor de doden te spreken,” zei Jeva, “en zij zeiden dat de dood van onze mensen de overwinning op Haylon zal betekenen.” Ze haalde diep adem en dacht aan wat Thanos gedaan zou hebben. “Ik wil niet voor de doden spreken. Ik wil voor de levenden spreken.”

Het geroezemoes veranderde van toon, en de mensen klonken verward nu. Sommigen klonken kwaad.

“Ik weet wat jullie denken,” zei Jeva. “Jullie denken dat dit heiligschennis is. Maar er is een heel eiland vol mensen dat onze hulp nodig heeft. Ik heb de doden gezien, en zij vervloekten mij voor hun dood. Weten jullie wat dat mij vertelt? Dat het leven er wel toe doet! Dat de levens van alle mensen die zullen sterven als we niet helpen, belangrijk zijn. Als we niet helpen, laten we het kwaad toe. Dan laten we degenen die in vrede willen leven afgeslacht worden. Daar zal ik me tegen verzetten. Niet omdat de doden het vragen, maar omdat de levenden dat doen!”

Er ontstond opschudding in de zaal. De Spreker van de Doden keek om zich heen, en wendde zich toen tot Jeva. Hij duwde haar richting de deur.

“Je kunt beter gaan,” zei hij. “Ga, voordat ze je vermoorden voor blasfemie.”

Maar Jeva ging niet. De doden hadden haar al verteld dat ze hiervoor zou sterven. Als dat de prijs was die ze moest betalen om hulp te krijgen, dan het zij zo. Ze stond daar, in het oog van de storm. Toen een man op haar afrende, trapte ze hem naar achteren. Ze bleef staan. Dat was het enige dat ze op dat moment kon doen. Ze wachtte op het moment dat één van hen haar zou vermoorden.

Jeva was in de war toen dat niet gebeurde. Het werd rustiger in de ruimte, en de mensen die voor haar stonden draaiden zich naar haar om. Eén voor één lieten ze zich op hun knieën vallen. De Spreker van de Doden liep naar voren.

“Het lijkt erop dat we met je meegaan naar Haylon, zuster.”

Jeva knipperde met haar ogen. “Ik… begrijp het niet.”

Ze had dood moeten zijn. De doden hadden haar verteld dat dat haar dood het offer was dat ze wilden.

“Ben je onze manier van leven zo snel vergeten?” zei de priester. “Je hebt ons een dood geboden die het waard is. Wie zijn wij om ons daartegen te verzetten?”

Jeva liet zich ook op haar knieën vallen. Ze wist niet wat ze moest zeggen. Ze had de dood verwacht, en in plaats daarvan het leven gekregen. Nu moest ze het laten gelden.

“We komen eraan, Thanos,” fluisterde ze.

Бесплатный фрагмент закончился.

399
599 ₽
Возрастное ограничение:
16+
Дата выхода на Литрес:
10 октября 2019
Объем:
241 стр. 2 иллюстрации
ISBN:
9781640299887
Правообладатель:
Lukeman Literary Management Ltd
Формат скачивания:
epub, fb2, fb3, ios.epub, mobi, pdf, txt, zip

С этой книгой читают