Читайте только на ЛитРес

Книгу нельзя скачать файлом, но можно читать в нашем приложении или онлайн на сайте.

Читать книгу: «Het Yellowstone-Park»

Шрифт:

De Redactie der WERELD-BIBLIOTHEEK heeft haar bizonderen dank uit te spreken niet alleen aan den schrijver voor het afstaan van zijn in De Gids en Onze Eeuw verschenen stukken, maar ook aan Dr. E. O. Hovey te New-York, die zoo vriendelijk is geweest een viertal door hemzelf genomen photo’s van het Yellowstone-Park ter opluistering van het eerste artikel te zenden.

Voor de correctie en de enkele noten—ter verklaring van Engelsche uitdrukkingen—rust, bij verhindering van den schrijver, de verantwoordelijkheid op de redactie.

I.
HET PARK EN DE WARME BRONNEN

Het Yellowstone National Park is wellicht de meest merkwaardige plek in Amerika. Het is de hoogste plaats in het Rotsgebergte, de top van de wereld, zooals de Indianen het noemden. Tegelijkertijd is het de plaats, waar de inwendige warmte der aarde het dichtst bij de oppervlakte komt en hare werking het meest doet gevoelen. Weliswaar zijn er thans geen eigenlijke vulkanische uitbarstingen meer, maar in geologisch kort geleden tijden zijn deze hier veelvuldig geweest, en hare producten vormen de grondstof waaruit het landschap is opgebouwd. Thans vertoont zich de macht der centrale hitte in warme bronnen en geysers en al haar talrijke tusschenvormen en verscheidenheden. Nagenoeg het geheele park is als bezaaid met zulke plekken, waar de hitte der diepte een uitweg vindt. Hier en daar zijn de spleten en gaten en bronnen zóó dicht bij elkander opgehoopt, dat zij groote groepen vormen, vele honderden van zulke openingen omvattend. Zij bedekken dan de geheele oppervlakte van een dal, of de helling van een berg. In het eerste geval spreekt men van geyser-bassins; tot het tweede behooren de brullende berg of Roaring mountain, en de travertijn-rotsen van Mammoth Hot Springs.1

Even nobel als de natuur, toont zich hier ook de menschelijke geest. Het Amerikaansche volk heeft deze geheele landstreek, meer dan 3000 vierkante mijlen omvattend, gemaakt tot een park, d.w.z. tot een plaats, waar industrie en landbouw buitengesloten zijn, en waar de natuur zooveel mogelijk ongeschonden bewaard moet blijven. De trotsche en zielsverheffende natuurverschijnselen mogen niet aan gewone doeleinden dienstbaar gemaakt worden, de groote bronnen van mechanische kracht, die zij in zich sluiten, mogen niet voor het voordeel van enkelen worden gebruikt. Het park moet ten allen tijde en uitsluitend bestemd blijven “for the benefit and the enjoyment of the people”2 zooals het eerste artikel van de stichtingswet luidt en zooals het in steenen letters boven de poort aan den ingang bij Gardiner gegrift is.

Voorloopig dient het park nog meer voor “the enjoyment” dan wel voor het nut van het volk. Tenminste op den gewonen toer krijgt men niet den indruk, dat het verhevene der natuurverschijnselen de Amerikanen bizonder treft, noch dat zij door de beschouwing dier verschijnselen tot een dieper inzicht in de hoofdlijnen van de geschiedenis dezer aarde trachten door te dringen. Het leven in de fijne hooge lucht en de heerlijke omgeving der dennebosschen is hun de hoofdzaak, en daarvan wordt veelvuldig gebruik gemaakt. De gewone toer, die minstens zes dagen duurt, wordt jaarlijks door minstens 10.000 personen van elken leeftijd en van elken rang en stand gemaakt. Daarenboven kampeeren ongetelde aantallen gedurende den zomer overal in de bosschen en trekken met eigen wagens rond. Deels om hun daarbij behulpzaam te zijn en deels met het oog op het brandgevaar, dat zeer groot is, heeft het landsbestuur overal aan de wegen door wegwijzers en borden de goede kampeerplaatsen aangewezen, en op andere schijnbaar geschikte plaatsen verboden tenten op te slaan.

De geysers en de warme bronnen zijn voor de meesten nog slechts curiositeiten, die geen verder belang inboezemen en spoedig eentonig worden; de rotsen treffen hen door hunne steilheid en de grootte der neergestorte blokken, maar op het verschil in bouw wordt weinig gelet. Toch heeft de geheele streek zijn merkwaardigheid voor een groot deel er aan te danken, dat de bergen oude lavastroomen zijn, die over krijtachtige gesteenten heen vloeiden, en dat met de lava andere vulkanische gesteenten afgezet werden. Zoowel in de groote trekken van het landschap als hier en daar in de onbedekte rotsen kan men dit duidelijk zien.

Waarom aan deze landstreek de naam van park gegeven is, is niet duidelijk. Want het is er verre vandaan, dat het op een park zou gelijken, of zelfs dat men zou willen trachten, het allengs in die richting te verbeteren. Integendeel, men wenscht juist de woeste en vrije natuur te bewaren. Zwitserland, met zijn goed verzorgde bosschen, gelijkt veel meer op een park dan Yellowstone, waar de afwezigheid van de zorgen der menschen juist het beoogde doel is. Ook is de naam park juist niet geschikt om een denkbeeld van de grootte van deze streek te geven. Men reist er zes dagen lang in wagens op goede wegen rond, en kan dan nog maar een zeer klein gedeelte van de geheele uitgestrektheid bezoeken.

Natuurlijk zou een ongerepte toestand het bosch ontoegankelijk maken en het genot er van beperken tot slechts zeer enkelen. Vandaar dat de regeering voor een stel van goede rijwegen gezorgd heeft en dat een vereeniging zich de oprichting en exploitatie van het vereischte aantal hôtels en van de vervoermiddelen tot taak heeft gesteld. Voortdurend worden verbeteringen aangebracht en worden hier nieuwe bruggen gebouwd en ginds de bochten en hellingen der wegen door den aanleg van nieuwe gedeelten vereffend.

Huizen mogen in het park overigens niet gebouwd worden en alleen nabij den heuvel der Mammoth Hot Springs, het hoofdstation van de gewone toeristenreis, en tevens het eerste station dat men met de rijtuigen bereikt, is voor militaire doeleinden een dorp aangelegd. De bezetting bestaat uit twee compagnieën ruiterij, waarvan de manschappen door het geheele park als politie dienst doen, zorgende, dat met vuur voorzichtig worde omgegaan, dat geen overblijfselen van gebruikte maaltijden of van nachtverblijven het park ontsieren en dat aan de gewrochten der natuur geen balddadige handen of geen verzamelaars van curiositeiten afbreuk doen. Om dit laatste doel nog beter te bereiken, zijn in de nabijheid van enkele hôtels kleine winkeltjes opgericht, waar natuurvoorwerpen kunnen worden gekocht. Het is een zeer bekende eigenschap der bronnen, om hetzij kalk, hetzij kiezel af te zetten, en zoo dus kleine voorwerpen daarin worden gelegd, worden zij allengs met een dun laagje van deze stoffen overtrokken. Takken en naalden van dennen kan men zoo vinden, maar ook kunstmatige voorwerpen worden evenzoo omkorst, en onder deze geven de Amerikanen vooral aan monogrammen de voorkeur. Op deze incrustatie, de wijze waarop zij plaats vindt en het aandeel dat zij aan het ontstaan der heuvels rondom de bronnen in den loop der tijden gehad heeft, kom ik trouwens later uitvoerig terug.

Het klimaat van het park is, zooals men dit van een zoo hoog gelegen landstreek mag verwachten. Gedurende drie vierde gedeelten van het jaar is het diep met sneeuw bedekt en zoo goed als ontoegankelijk, zelfs vinden de herten en antilopen er dan dikwijls slechts met groote moeite hun voedsel. Gedurende de overige drie maanden is het klimaat dat van de hooge alpen, een zuivere frissche lucht en een heldere hemel, afgewisseld met hevige onweersbuien, die naar mijne zeer korte ervaring vooral rondom Mammoth Hot Springs zeer talrijk zijn. Trouwens de bergtop, waar rondom zij zich voornamelijk ontladen, draagt den naam van Electric Peak.3 Twee malen ben ik daar omstreeks 24 uren geweest, en in dien tijd heb ik drie zware onweersbuien met plasregens bijgewoond.

De koude en de korte duur van den zomer maken de streek voor landbouw onbruikbaar. Als men er voor de hôtels groenten wil telen, moet dit in kassen gebeuren. Ook het hout is voor het grootste gedeelte als timmerhout ongeschikt. De dennebosschen, die alle hellingen en verreweg het grootste deel der vlakten en valleien bedekken, bestaan maar uit één soort van den, den Pinus contorta, var: Murrayana, die hier gewoonlijk black pine genoemd wordt. Deze naam is ontleend aan de zwarte bosschen die hij vormt. Hij heet ook wel lodge pine of pole pine, aanduidende dat men van de stammen huizen kan bouwen zonder ze tot planken te zagen, of dat men de stammen voor telegraafpalen en andere dergelijke doeleinden kan gebruiken. Maar het verdere gebruik beperkt zich tot het nut als brandstof. Daarentegen komen er hier en daar, en vooral in het noordelijk gedeelte, twee soorten van sparren voor, die voor timmer hout geschikt zijn. Het zijn de douglas-spar en de balsam-spar (Pseudotsuga Douglasii en Abies alpina); ik zag ze in de bosschen rondom Mammoth Hot Springs in groot aantal en in prachtige exemplaren, doch elders meest zeer verspreid en zeldzaam. Maar misschien zijn de meeste op de voor toeristen toegankelijke plaatsen reeds weggehaald voor de constructie van de bruggen en de hôtels.

In vroegere tijden was deze ontoegankelijke landstreek zoo goed als onbewoond. De Indianen hadden voor “den top der wereld” een diep ontzag en begaven zich in deze streek, waar de natuurverschijnselen hun vrees inboezemden, slechts zeldzaam. Wel zijn door de hoofddalen hun voetpaden gevonden, en volgen de tegenwoordige rijwegen meestal zulke oude “Indian Trails”, maar het is een bekend feit, dat in de tijden van de eigenlijke ontdekking van het park, nog geen 40 jaar geleden, het zoo goed als onmogelijk was indiaansche gidsen te vinden, die werkelijk overal den weg wisten. En het bleek dat deze gidsen bij het aanschouwen der geysers nog meer verbaasd en ontdaan waren dan de blanke natuuronderzoekers. Slechts een vreesachtige stam van de Shoshone-Indianen, de schaap-eters of Tukuarika, trok zich hier terug, maar ook zij kenden de geysers niet.

De Indianen gaven aan de geheele streek den naam van de hoofdrivier, die er doorstroomt, en aan deze een naam, ontleend aan de kleur der rotsen in de canyons of ravijnen. Deze kleur is dikwijls helder geel, en uit het gele nu eens in het roode, dan weer in het grijze spelend. In het Grand-Canyon van de Yellowstone-rivier, waar men een uur langs de naakte rotswanden wandelt en de rivier, tusschen de windingen, hier en daar op groote diepte en als zeer in de verte onder zich ziet, is dit kleurenspel bizonder treffend. De indiaansche term voor Rock Yellow rivier is Mitsiadazi, in een der Siouxtalen, en vandaar stammen de tegenwoordige namen van Yellowstone-rivier en Yellowstone-park af.4

Het park is geen eigenlijk bergland zooals Zwitserland. Ook mist het de sneeuwbergen. Het is een hoog plateau, doortrokken met lage heuvelen, die meest geheel met bosch bedekt, doch op steile hellingen en langs de doorsnijdingen der beken dikwijls rotsachtig en dan zeer schilderachtig zijn. Slechts hier en daar vindt men enkele hoogere toppen, en onder deze is de Mount Washburn, een halve dag reizen van het Hôtel der Mammoth Hot Springs gelegen, de voornaamste. Rondom is het park door hoogere gebergten omgeven, die ten deele buiten, doch ten deele ook binnen zijne wettelijke grenzen liggen. Deze omgeving geeft overal, waar het uitzicht niet door boomen of heuvelen belemmerd is, iets bizonder aantrekkelijks aan het landschap. Het allerfraaist is dit, als men op het uitgestrekte meer, dat de Yellowstone-rivier ongeveer in het midden van het park vormt, met de boot van de zuidelijke naar de noordwestelijke punt overvaart. Overal achter de groene bergen ziet men dan de kale toppen uitsteken. In het oosten de lange keten der Absaroka-mountains; in het zuiden de dubbele top der Teton-bergen en aan de overige zijden hier en daar lagere gebergten. Het zijn wel geen sneeuwtoppen, maar in de hoogste dalen en ravijnen lagen toch omstreeks half Augustus nog talrijke uitgestrekte sneeuwvelden, langzaam afsmeltend en den oorsprong gevend aan talrijke beken, die bruischend en schuimend door het park trekken, om zich ten slotte grootendeels in de Yellowstone-rivier te vereenigen. Het plateau ligt in het hart van het Rotsgebergte, en wordt als een typisch gedeelte daarvan beschouwd. Het is een streek waar veel regen en veel sneeuw vallen, en vormt daardoor een groene en bloemrijke oase te midden van de dorre wildernissen, de door watergebrek onbebouwbare “semi-arid regions”5 van het Westen. Het ligt nagenoeg geheel in den staat Wyoming, met een paar smalle grensstrooken, die in Montana en in Idaho vallen. Trouwens het eerste wat de aandacht der toeristen na het binnenrijden door de ingangspoort treft is, omstreeks een half uur verder, de grenspaal, die aanwijst waar men uit het gebied van Montana in dat van Wyoming overgaat.

De plantengroei van de omgevende woestijnen zet zich voor een deel op de hellingen van het park voort, waar deze van bosch ontbloot zijn. Zij vertoonen dan de eigenaardige grijsgrauwe kleur, die in zoo hooge mate tot het onaantrekkelijk karakter der wildernissen bijdraagt. Overal groeien de lage heestertjes van de Sage-brush (Salieplant: Artemisia tridentata e.a. soorten), die uiterst algemeene, zonderlinge en nuttelooze plant, zooals zij zoo gaarne genoemd wordt. Elk grijs bundeltje staat afzonderlijk, en uit de verte gezien heeft een vlakte of een helling daardoor een gevlekt aanzien. Dit is zóó kenmerkend, dat men zelfs op groote afstanden den Sage-brush gemakkelijk herkennen kan. Onwillekeurig rijst de vraag of die Sagebrush en de andere woestijnplanten die met haar samengaan, oorspronkelijk uit de woestijn naar het park, of uit de bosschen van het park naar de woestijn gegaan is. Maar op de bespreking van die vraag, die met tal van punten omtrent de verspreiding der planten en haar gemeenschappelijke afstamming samenhangt, mag ik hier niet ingaan.

Op den bezoeker maakt de oase den indruk van een toevluchtsoord voor planten en dieren. Daar vinden vele, en daaronder de fraaiste en belangrijkste, wat hun elders ontzegd wordt. Over de planten zal ik later het een en ander mededeelen, maar het zal vermoedelijk velen mijner lezers belang inboezemen hier het een en ander omtrent de grootere dieren te vernemen. Daarbij moet men echter een onderscheid maken tusschen de opgaven in de gewone gidsboeken voor het park, en dat, wat de toerist werkelijk te zien krijgt. Onder de groote soorten verdienen vooral de bisons genoemd te worden, daar zij alleen hier nog werkelijk in het wild voorkomen. Evenals elders, zijn zij door hun woeste en weinig slimme natuur tot uitsterven veroordeeld, en het landsbestuur is op maatregelen bedacht om ze, door middel van omheiningen, des winters te dwingen op plaatsen te blijven, waar de sneeuw niet zoo diep ligt, en het gras dus voor hen bereikbaar is. Ook heeft men op het Dot-island in het Yellowstone-meer een troepje bisons ingevoerd met het doel om deze later, na genoegzame harding en vermenigvuldiging, des zomers vrij in de bosschen te laten zwerven. Behalve dit troepje, dat tijdens mijn bezoek uit een familie van een zestal exemplaren bestond, ziet de toerist natuurlijk geen bisons. En hetzelfde is het geval met de “elk” of eland, waarvan ik ook slechts het half dozijn exemplaren in het park op Dot-island zag. Men ziet de bisons en de elanden hier juist even goed en even natuurlijk als in den dierentuin te Amsterdam—afgezien van de omgeving.

Volgens Chittenden’s uitvoerig handboek over het park, dat in de meeste hôtels te koop aangeboden wordt, zijn bevers overvloedig in al de stroomen en zijn de door hen uitgevoerde bouwkundige werken overal te zien. Feitelijk wijst de gids u op den geheelen tocht op ééne plaats, die dan ook “beaver-lake”6 heet, twee beverwoningen en een langen dam, die zigzagsgewijze dwars door den tot een meertje verbreeden stroom heen gebouwd is. Maar de dam is 16 jaren oud, en of de woningen nog bewoond zijn, wist niemand ons te vertellen.

Omstreeks het jaar 1830 zijn de bevers, die vroeger zeer talrijk waren, in deze en de aangrenzende streken nagenoeg uitgeroeid. Het was in den tijd van de oprichting en de krachtigste werkzaamheid der bontmaatschappijen, die in scherpe rivaliteit alle bevers lieten vangen, die slechts te bemachtigen waren. Moge hierdoor ook al een der meest belangwekkende trekken van het landschap naar het schijnt voor goed verloren zijn, zoo moet men aan de andere zijde niet vergeten, dat de eigenlijke ontdekking van de wonderen der streek het gevolg is geweest van de onvermoeide en niets-ontziende tochten der beverjagers. Het was de eerste ontdekking van geysers en warme bronnen, van Canyons en landschapsschoonheden, die in Amerika bekend werd. Opgesierd met de verhalen die een rijke verbeelding en een onnauwkeurig geheugen rondom deze wonderen deden ontstaan, vonden de mededeelingen geen geloof. Toch waren zij de eerste bron van de kennis en de prikkel die tot latere, meer op onderzoek gerichte tochten en ten slotte tot de reserveering van het terrein als park aanleiding gaf.

Een enkel verhaal moge een denkbeeld van deze overdrijving geven. Het is de eerste beschrijving van rotsen van vulcanisch glas, en wel van de rots, die thans Obsidiaan-cliff heet. Dit gesteente glinstert als glas, maar is gitzwart en ondoorzichtig. Een beverjager bevond zich in de nabijheid, maar zag de rots van glas niet. Daarentegen zag hij een hert, en schoot er op. Zeker van zijn schot, was hij ten hoogste verbaasd dat het hert kalm bleef grazen, en het schot niet eens scheen gemerkt te hebben. Hij schoot nog een paar malen, doch met hetzelfde gevolg. Toen wilde hij dichter bij gaan, maar stuitte tegen een glazen rotswand, waarachter het hert volkomen veilig was en waarop zijn kogels waren afgestuit.

Natuurlijk vond dit verhaal geen geloof, ofschoon de Amerikanen anders lichtgeloovig genoeg zijn. Zoo vond een bewering dat het obsidiaan, omdat het zoo zwart is als steenkool, ook even goed moet branden, bij mijne reisgenooten vrij algemeenen bijval en werd ten minste niet tegengesproken, totdat een ander lid van het gezelschap verklaarde dat het woord obsidiaan toch een andere klank had dan steenkool en dus ook wel wat anders beteekenen zou.

Van groote dieren ziet de toerist alleen de beren en de herten. De herten trekken in kudden rond, evenals in vele europeesche bosschen. Menigmaal zag ik ze, nu eens enkele, dan weer meer. De beren daarentegen worden u op eigenaardige wijze vertoond. Bij elk hôtel, behalve bij dat van Mammoth Hot Springs, is daartoe een bepaalde plaats bestemd, nu eens een klein dal, dan weer een open plek in een bosch. Hier worden al de geledigde blikjes en al de overige afval van het hôtel gebracht, en de beren komen des avonds zoeken, of daarin nog eenige lekkernij voor hen te vinden is. Op behoorlijken, maar vrij kleinen afstand is een ijzerdraad gespannen, en daarachter staan banken voor de toeristen om te zitten kijken. Schuw en bang komen de beren, omstreeks zeven of acht uur des avonds, een voor een uit het bosch te voorschijn, gaan op hun achterpooten staan en kijken overal rond of alles veilig is. Treft men luidruchtige reisgenooten, dan krijgt men niet veel te zien, daar de beren weldra omkeeren en naar het bosch teruggaan. Zochten zij de blikjes door, en vonden zij wat hun beviel, dan verkondigden zij dit door een luid gebrul; een zag ik er met een groot stuk in den bek snel den heuvel oploopen en in het bosch verdwijnen. Een ander klauterde in een boom en genoot daar klaarblijkelijk nog eens van het gevondene. Een moeder kwam met haar jong, beide gingen op de achterpooten staan om rond te kijken, en het was grappig om te zien hoe het jong de moeder in alles nadeed. Wel driemaal vonden zij het onveilig en gingen naar het bosch terug, eindelijk verstoutten zij zich en gingen eerst behoedzaam, daarna snel, den heuvel af naar de blikjes. Een oudere beer, die daar bezig was, misschien wel de vader, maakte toen voor hen plaats en ging om den hoop rondwandelen. Zoo kan men, na het middagmaal gebruikt te hebben, de levenswijze der beren, alhoewel onder zeer eigenaardige omstandigheden, uitvoerig gadeslaan. Maar hoewel ik een paar wandelingen door de bosschen gemaakt heb, ben ik er daar natuurlijk geen tegengekomen.

Een enkele slang heb ik gezien en hier en daar op de rotsen een woodchuck, ook wel groundhog genoemd, een dier als een wombat, kruipende in of uit zijn hol. Algemeen zijn eigenlijk alleen eekhoorntjes, zoowel de bruine soort die op de boomen leeft, als de grijze, die met vier overlangsche zwarte strepen over kop en rug versierd is, als gevolg zegt men van de vier vingers van een godheid, die eenmaal trachtte dit onrustige dier tot rust te brengen. Maar het is nog altijd even onrustig en snelt over en langs de wegen. Ik zag ze in groot aantal, op één dag zelfs bijna honderd. Zij zijn door de wet volkomen beschermd en dus volstrekt niet vreesachtig, en ik kon ze herhaaldelijk van vlak nabij gadeslaan. Nieuwsgierig zitten zij, rechtop, aan den weg naar de voorbijgaande rijtuigen te kijken, met een pakje wortels of vruchten in hun voorpooten. Dikwijls ziet men ze hun holen in den grond opzoeken en daarin verdwijnen. Dicht naast mij, in het bosch bij Mammoth Hot Springs, zat een roode eekhoorn te knagen aan een groenen dennekegel, een vrij grooten van den Pinus flexilis, zoo groot ongeveer als die van onze zeedennen, maar niet zoo hard. Soms sprong hij op, met den kegel in zijn handen, ging dan weer zitten, en het was aardig om te zien hoe hij den kegel ronddraaide om de zaden te vinden. Eindelijk sprong hij op een tak en verdween, met groote sprongen van boom tot boom overwippende.

Over leeuwen en andere verscheurende dieren, die de gidsboeken u opnoemen, zal ik maar niet spreken; die leven in de ontoegankelijke gedeelten der hoogere bergen, en men ziet ze natuurlijk nooit. Van visschen wekken alleen de trouts of forellen groote belangstelling, daar men ze in het heldere water der stroomen,—en op tafel—bijna elken dag zien kan. Het visschen is geoorloofd en behoort tot de voornaamste genoegens van het leven in het park.

Een punt van belangstelling, dat echter op de kaart beter zichtbaar is dan in de werkelijkheid, is de “Continental divide”. Dit is de lijn die men trekken kan tusschen de oorsprongsplaatsen van alle beken, wier water naar den Atlantischen Oceaan vloeit en van al die, welke naar den Pacific Oceaan uitwateren. De gewone toeristentocht ligt op het atlantische gedeelte van het gebergte, met uitzondering van een paar uren, die men aan de andere zijde rijdt. Men ziet dan de bergen naar het westen afhellen en in de verte het Shoshone-meer, waarvan het water, door bergstroomen omlaaggevoerd, naar de Columbia-rivier gaat, om door Oregon en langs Portland in zee te vloeien. Een paar naamborden wijzen de punten aan, waar men de scheidingslijn overgaat. Op een dezer beide punten ligt in de pas een groote plas, vol met gele waterplompen, en omlijnd door biezen en bloembiezen, als een hollandsch moerasje. Het water van deze plas weet niet, of het door de Columbia-rivier naar den Pacific-Oceaan, of door de Yellowstone en de Missouri naar de Atlantische zee zal gaan. Een moeilijke twijfel, want een kleine windstoot kan het water nu eens naar de eene zijde, dan weer naar de andere in de beek drijven en zóó de beslissing geven.

Trouwens, in den loop der eeuwen kunnen ook groote meren in dit opzicht van meening veranderen. Het Yellowstone-meer, dat voor menig ander beroemd meer in grootte niet behoeft onder te doen, is daarvan een voorbeeld. In langvervlogen voorhistorische tijden liet het zijn water naar de Stille Zuidzee afvloeien. Maar in en na den ijstijd heeft het zich een uitweg naar het oosten gemaakt, den Grand Canyon als een diepe en enge sleuf in de rotsen ingravende. Het bereikte daardoor een nieuwen en tevens een beteren waterweg en kan sedert zooveel meer water afvoeren, dat zijn waterspiegel verscheiden tientallen van meters gedaald is. De vroegere “outlet” naar de Snake-rivier aan de westzijde is thans dus een vrij hooge, hoewel vlakke pas geworden.

Een juist begrip van de bergen en van de vulkanische werkingen in het park moet natuurlijk uitgaan van de geologische gesteldheid.7 Een zeer eenvoudig overzicht mag hier echter daartoe voldoende geacht worden. Het kan zich beperken tot den tijd, waarin de voornaamste uitstortingen van lava over het tegenwoordige park plaats vonden. In de krijt-periode was het park nog een gedeelte van de zee, die toen uitgestrekte streken van Amerika bedekte. Het was echter reeds omgeven door rotsen en gebergten en vormde waarschijnlijk een soort van golf, of een deel van een archipel van kleine eilanden. Door de werkzaamheid van koralen en andere diersoorten werden op den bodem dier zee kalkmassa’s afgezet, die in den loop der tijden tot aanzienlijke lagen aangroeiden. Allengs werd echter, over de lijn die thans de kam van het Rotsgebergte is, de korst der aarde in verhouding tot de zee opgeheven, en omstreeks het einde der krijtperiode ging het park van zee over tot land. Dit leidt men daaruit af, dat na de kalk- of krijtlagen geen omvangrijke afzettingen meer hebben plaats gevonden.

Lagen van kleinen omvang, in kleine zeeboezems of in meren gevormd, zijn gedurende den geheelen tertiairen tijd hier en daar afgezet, doch zij zijn voor ons tegenwoordig doel van geen beteekenis. Veel belangrijker is, dat gedurende al dien tijd het park de zetel van een vrij groot aantal vulkanen geweest is, die allengs het grootste gedeelte van de landstreek met lava en vulkanische asch bedekt hebben. Een dier kraters was de Mount Washburn, en deze vertoont op zijn top nog de ronde holte van den vroegeren kratermond. Thans echter is hij sinds lang uitgedoofd, evenals alle andere vulkanen van deze streek, en is de kratermonding met dennenbosschen dicht begroeid. De lava-stroomen vloeiden van uit die kraters in alle richtingen over het land; nu eens bleven zij afzonderlijk en vormden dan eigen bergruggen, dan weer vloeiden zij ineen, zoodat plateau’s met talrijke uitloopers ontstonden. De meeste tegenwoordige heuvels zijn zulke oude lava-stroomen, terwijl de hoogere toppen waarschijnlijk de plaatsen der oude kraters aanduiden. De lava en de vulkanische asch, tot rotsen en gebergten vervormd, bedekt thans nagenoeg de geheele vlakte, en slechts hier en daar komen de oude lagen voor den dag.

Over het algemeen is de lava een zacht gesteente, dat bij het verkoelen sterk gebarsten is en gemakkelijk verweert. Voeren de bergstroomen de verweerde deelen spoedig weg, zoo blijven de rotsen naakt en vertoonen, door de talrijke kloven en de dikwijls op ruïnen gelijkende toppen, bizonder fraaie en afwisselende vormen. Soms niet veel hooger dan de naburige dennenboomen nemen deze rotsen in andere dalen zeer indrukwekkende afmetingen aan. Alle overgangen tusschen gewone lava en glasachtige lava of obsidiaan zijn voorhanden, en hier en daar vindt men ook basalt-formaties. De basalt, die meest zeer regelmatig tot zeszijdige zuilen gebarsten is, levert een uitmuntende bouwsteen, en de poort aan den noordelijken ingang bij Gardiner is dan ook geheel uit deze steen opgetrokken.

De lava levert natuurlijk het gesteente, waarvan de groote wegen worden gemaakt. Vooral de glasachtige soorten zijn daarvoor geschikt, daar zij harder zijn en minder snel tot stof vergaan. Om de blokken tot gruis te verwerken moet men hier echter een zeer bizonder middel gebruiken. De blokken worden in een vuur van dennenhout verhit en dan plotseling met koud water overgoten. Zij barsten dan juist in gruis van de gewenschte korrelgrootte uiteen. De zachtheid van de lava maakt echter, dat de wegen snel slijten en zeer stoffig zijn. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen laat de regeering de wegen, overal waar voldoende water aanwezig is, regelmatig besproeien. Meest wordt het water van een hoogere berghelling in een pijp geleid, die eindigt boven de plaats waar een waterwagen gevuld moet worden. Zulke standpijpen ziet men in de bergstreken zeer veelvuldig. Is er geen berg dicht genoeg bij den weg, zoo moet het uit de beken worden opgepompt. De groote zorg, die hieraan besteed wordt, draagt zeer veel er toe bij om het rijden in een reeks van rijtuigen aangenamer te maken.

Hoe de verkoelde lavastroomen op de krijt-lagen liggen, kan men dikwijls zien, als men de hellingen der grootere heuvels beschouwt. De hoogere heuvels zijn namelijk wel niet hooger dan de andere, maar het dal aan hun voet is door den bergstroom dieper uitgegraven. Van dit uitgraven kan men, op verschillende plaatsen, bijna alle stadiën zien. Is nu het dal zoo diep uitgegraven, dat de krijtlaag niet alleen bereikt is, maar dat daarenboven de kloof in deze indringt, en is dan de rots steil genoeg om niet door verweerden grond bedekt te zijn, zoo ziet men natuurlijk de lava op het krijt rusten. Sommige dalen zijn in het krijt zoo diep uitgehold, dat de bergen ter weerszijden geheel uit grijs-witte krijt-lagen schijnen te bestaan, slechts aan hun top door de roodbruine lava-massa’s gekroond.

Het is natuurlijk niet gemakkelijk om op zulk een tocht te zien, hoe de rivieren werken en hoe de dalen ontstaan. In den zomer is alles rustig en kalm, en zelfs de watervallen schijnen geen verandering in hun omgeving te brengen. Het eigenlijke werk geschiedt in den winter en vooral in het voorjaar, als de sneeuw, die het geheele park bedekt, snel begint te smelten en de beken dus tijdelijk zeer groote hoeveelheden water afvoeren. Niets is dan tegen hun geweld bestand, en rots voor rots wordt ondergraven en gebroken en ten val gebracht. Het eene jaar hier, het andere jaar daar verandert het landschap. De kleinere trekken verdwijnen, en slechts de hoofdlijnen blijven dezelfde, tot ook hare beurt zal komen om voor de macht van het water onder te doen. Maar de reiziger ziet van dit alles niets; hij kan niet onderscheiden of een naakte rotsvlakte jong of oud is, en of een rots vroeger hooger was dan nu, of door andere vormen gekroond. Toch zijn er verschijnselen, waaruit men kan afleiden wat er ’s winters gebeurt. Dit zijn vooral oude wegen, die voor een zeker aantal jaren door geen nieuwen weg vervangen en sedert niet meer verzorgd zijn. Zulk een weg is o.a. die in de klove tusschen Livingston en Gardiner, kort vóór dat men het laatstgenoemde dorp bereikt. Dit Canyon voert den naam van Yankee Jim, en jaren voordat de spoorweg door dit enge dal gemaakt werd had James George hier een wagenweg aangelegd, die nagenoeg de eenige toegang tot het latere park was. Hij had het recht om op dien weg tol te heffen en genoot daarvan langen tijd een niet onbelangrijk inkomen. Eenige jaren geleden is echter de spoorweg, die toen slechts tot Cinnabar liep, door dit Canyon doorgetrokken tot aan Gardiner, d.w.z. tot aan den ingang van het park zelf. Verder kon hij niet gaan, daar de bepalingen omtrent de strekking en het onderhoud van het park den aanleg van spoorwegen daarin verbieden. Vroeger moest dus ieder, die te Cinnabar uitstapte, langs den weg van Yankee Jim naar Gardiner rijden; nu spoort men eenvoudig door. De weg is dus in onbruik geraakt, en het onderhoud niet meer waard. Maar van den trein uit kan men zien, wat in die enkele jaren gebeuren kon. Op talrijke plaatsen toch is de weg onder rotsstortingen bedolven, soms over een lengte van honderden meters. Geweldige aardmassa’s en groote rotsblokken moeten in die weinige winters omlaag gekomen zijn, nieuwe hellingen vormend, en nieuwe rotswanden onthullend. Soms ligt de massa huizenhoog op den weg, en strekt zij zich tot in de rivier uit.

1.Reuzen Warme Bronnen.
2.“Voor het nut en genot van het volk”.
3.Electrische top.
4.Gele-steen-rivier en -park.
5.Half-droge streken.
6.Bever-meer.
7.Behalve de gidsen, door de Northern Pacific- en de Union Pacific-Spoorwegmaatschappijen in den vorm van hunne time-tables of folders uitgegeven, wordt door de toeristen gewoonlijk Haynes Guide to the Yellowstone-park gebruikt. Dit is een boekje in zak-formaat. Voor een grondiger studie van wat men op de reis zien kan wordt vooral gebruikt Chittenden, The Yellowstone National Park, historical and descriptive 1903. Voor een meer wetenschappelijke studie worden de verhandelingen van Weed, Davis (Science, July 1897), Tilden (Botan, Gazette, Sept. 1897), Harshberger (Am. J. A. Pharmacy, Dec. 1897), Setchell (over de wieren in de warme bronnen) e. a. aanbevolen.
Возрастное ограничение:
12+
Дата выхода на Литрес:
30 июня 2018
Объем:
200 стр. 1 иллюстрация
Правообладатель:
Public Domain

С этой книгой читают