Читайте только на ЛитРес

Книгу нельзя скачать файлом, но можно читать в нашем приложении или онлайн на сайте.

Читать книгу: «Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken», страница 34

Шрифт:

VIJFDE TIJDVAK

DE VOLKS- EN FRANSCHE REGERING
Van de Omwenteling tot de herstelling van Nederland
1795-1813

1795. Prins Willem V vlugt. De Staats-omwenteling.

De Franschen bezetten ons land. Volksregering.

1798. Staatsregeling. Opheffing van de Souvereiniteit der provinciën.

Het Feest der Een- en Ondeelbaarheid te Leeuwarden gevierd.

1801. Nieuwe Staatsregeling.

1805. Gewijzigde Staatsregeling met R. J. Schimmelpenninck als Raad-pensionaris aan het hoofd van ’t Bataafsch Gemeenebest.

1806. Lodewijk Napoléon, Koning van Holland.

1810. Nederland bij Frankrijk ingelijfd.

ZESDE TIJDVAK

DE KONINKLIJKE REGERING
Van de herstelling van Nederland tot de invoering van de Gemeentewet
1813-1851

1813. Bevrijding van Nederland. Vertrek der Franschen.

Prins Willem Frederik komt terug en wordt

1814 Souverein Vorst der Nederlanden. Eerste Grondwet.

Jhr. Idsert Æbinga van Humalda Gouverneur van Friesland.

1815. De Staten en Grietenij-besturen hersteld.

Nieuwe Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (met België vereenigd), onder Koning Willem I.

Oprigting van het Athenæum te Franeker.

1825. Dijkbreuken en overstroomingen.

1826. Heerschende ziekte en groote sterfte.

Jan Adriaan Baron van Zuijlen van Nijevelt Gouverneur.

1827. Begin van het aanleggen van Straatwegen.

1830. Afscheiding van België. Algemeene volkswapening.

1830-50. Verbeteringen in Frieslands Waterstaat.

1840. Gewijzigde Grondwet. Willem II Koning.

Maurits Pico Diderik Baron van Sytzama Gouverneur.

1843. Opheffing van het Rijks Athenæum te Franeker.

1844. Tentoonstelling van voorwerpen van Friesche Nijverheid.

1847. Duurte en volksbewegingen ten gevolge der aardappelziekte.

1848. Nieuwe Grondwet. Jhr. Jan Ernst van Panhuijs Gouverneur.

1849, 12 Mei. Willem III tot Koning gehuldigd.

1851, 5 Julij. Invoering van de Gemeentewet.

1852, 19 April. Koning Willem III bezoekt Friesland.

Tweede Bijlage.
TIJDREKENKUNDIG OVERZIGT
VAN DE
FRIESCHE VORSTEN,

OPPERHOOFDEN, KONINGEN, STADHOUDERS ENZ
van de vroegste tijden tot 1851

Alle volksgeschiedenissen, zonder eenige uitzondering, hebben hare mythen, verdichtselen, sagen en overleveringen, waarmede zij aanvangen. Zeldzaam zijn ze geheel verdicht; meestal is de waarheid opgesierd en voorgesteld in een vorm, welke dadelijk verraadt, dat deze verhalen eerst in schrift gesteld zijn in latere eeuwen (de 12e en 13e), wier kenmerken en behoeften op vroegere gebeurtenissen overgebragt of toegepast zijn. Zaken en voorstelling zijn daarin dus zeer moeijelijk te onderscheiden. Langzamerhand vloeijen ook die verhalen met de ware oorkonden zamen, zonder dat iemand in staat is met juistheid aan te wijzen, waar het tijdpunt is, dat volkomene zekerheid geeft. Hoe meer echter de gebeurtenissen, ook in de oude Friesche Landskronyken verhaald, overeenstemmen met de godsdienstoefeningen, zeden, karakter en gewoonten des volks en de omstandigheden der tijden – hoe meer waarde en gezag wij er aan kunnen hechten, vooral, wanneer geschiedschrijvers van andere landen deze berigten bevestigen. Sommigen hebben die verhalen als waarheid aangenomen; anderen hebben ze verworpen: beide zyn te ver gegaan. Waarheid en verdichting ondereengemengd en in het kleed der oudheid gehuld, kunnen door geene magtspreuken vaneen gescheiden worden; en zal het immer aan het verstandig oordeel en de mate der ontwikkeling van ieder lezer blijven overgelaten, wat hij voor waarheid, voor opgesierde waarheid of enkel verdichting, aanvulling of voorstelling meent te moeten houden. Tegen Emmius, die al te veel heeft verworpen, is vooral in den laatsten tijd de waarde der Friesche Kronyk van Scharlensis verdedigd door Mr. J. van Lennep, in Nijhoff’s Bijdragen; II 221. Belangrijk is te dezen aanzien ook de inleiding der verhandeling van Mr. F. Binkes, over eene Volkplanting der Friezen in Zwitserland, in de Vrije Fries, I 1, waar de ligtgeloovigen zoowel als de ongeloovigen nadeelig voor de beoefening der geschiedenis worden genoemd.379

Zoodra de Friezen hier gevestigd waren, zich uitbreidden en vooral sedert zij met de Romeinen in betrekking kwamen, hadden zij behoefte aan Opperhoofden, die met de oudsten en de priesters de weinige algemeene belangen regelden. Maar hoe hunne namen en welke hunne titels waren in die eerste tijden – wie zal dit met zekerheid kunnen zeggen? Op grond van oude volksverhalen, die van een roemrijken stamvader Friso, uit het Oosten afkomstig, gewagen, geven de kronyken echter eene aaneengeschakelde lijst van al de Vorsten, die van hem af het gebied over Friesland hebben gevoerd. Zoolang het ons onmogelijk is, waarheid en verdichting te scheiden, hebben wij eerbied voor deze volksverhalen, en als zoodanig geven wij hier een kort overzigt van al de personen, welke de overlevering als vroegere Bestuurders van Friesland opgeeft. Daar echter de schrijfkunst en de jaartelling of onze wijze van tijdrekening eerst na de invoering van het Christendom in deze landen (omstreeks het jaar 800) hier in gebruik gekomen en later meer algemeen geworden zijn, zoo kan men alleen aan dezen maatstaf eenigzins de waarde toetsten van de opgaven onzer kronyken ten aanzien van den tijd en de bijzonderheden der vroegste gebeurtenissen.

EERSTE TIJDVAK

Van Prins Friso tot Keizer Karel den groote
Van het jaar 313 vóór- tot omstr. 800 na Christus

I. Zeven Prinsen

FRISO. (313 j. v. C.)

Ten tijde van Alexander den groote zou deze Indische Prins, uit zijn vaderland verdreven, zich met vele anderen op eene vloot begeven hebben, waarmede zij, na vele omzwervingen, landden in Friesland, waar hij aan het Flie eene stad stichtte, naar den God Stavo Stavoren geheeten. Hij wordt gehouden voor den Stamvader der Friezen, voor den eersten bevolker van dit land, hetwelk bij 68 jaren lang regeerde. Zijn zoon

ADEL (245 j. v. C.)

volgde hem op, en zou gedurende zijne 94jarige regering de Noormannen bestreden, wijze verordeningen gemaakt, den Adel ingesteld en de groote gastmalen ingevoerd hebben.

UBBO, (151 j. v. C.)

zijn zoon en opvolger, zou Keulen, gelijk de zonen van dezen Batenburg en Vroonen gesticht hebben. Na 80 jaren geregeerd te hebben, volgde zijn zoon

ASINGA ASKON (71 j. v. C.)

hem op. Deze zou Stavoren vergroot en bemuurd, en onderscheidene oorlogen met naburige volken gevoerd hebben, gedurende zijne 82jarige regering. Op hem volgde

DIOKARUS SEGON, (11 j. n. C.)

zijn neef en veldheer, onder wien de Friezen in het jaar 28 tegen de Romeinen opstonden. Zijn zoon

DIBBALDUS SEGON, (46 j. n. C.)

was zijn opvolger, om zijne krijgshaftige daden, zoowel te land als ter zee, beroemd.

TABBO, (85)

zijn veldheer, zou dapper met de Romeinen tegen de Britten gestreden en ook de Denen bevochten hebben.

II. Zeven Hertogen

ASKON, (130)

zou, onder een anderen titel, de opvolger van zijn vader geworden zijn, en tevens de stichter van verscheidene dorpen. Minder vredelievend dan hij was zijn zoon en opvolger

ADELBOLD, (173)

die de Romeinen met hulpbenden ondersteunde en tegen verschillende naburige volken oorloogde. Zijn broeder

TITUS BOJOCALUS (187)

wordt zeer geroemd als een geleerd en dapper vorst, bij den Romeinschen Keizer en den Hertog van Braband, welken hij hulp bood, zeer geacht.

UBBO, (240)

zijns broeders zoon, was zijn opvolger, en zou gedurende zijne vreedzame regering vele gebouwen, sterkten en steden, ook Dokkum, gesticht hebben.

HARON UBBO (299)

zou zich met de Denen verbonden en Diderik, den Koning van West-Friesland, bestreden hebben. In zijn lusthuis bij het Roode Klif, dat toen dikwijls vlammen braakte, zou hij, 97 jaren oud, in 335 gestorven zijn.

ODILBALD (335)

was zijn zoon en opvolger, die door zijne dapperheid het rijk zou uitgebreid hebben, even als zijn zoon

ODOLF HARON, (360)

de laatste der Hertogen, onder wien een groot getal Friezen zich, ten gevolge van overbevolking, aan den Eider zou hebben nedergezet.

III. Negen Koningen

RICHOLD UFFO. (392)

Wegens de uitbreiding van Friesland nam deze den titel van Koning aan. Tegen de Denen en Franken zou hij dapper gestreden en te Stavoren en elders lusthuizen gebouwd hebben.

ODILBALD, (435)

zijn zoon en opvolger, wordt geroemd als een goedertieren vorst, beleefd jegens zijn volk en gevreesd door zijne vijanden. Hij trouwde eene dochter des Konings van Denemarken. Zijn zoon

RICHOLD II (470)

verdreef de Franken uit Westfalen en de Denen uit de Eems, en was bij het volk zeer bemind.

BEROALD (533)

volgde hem op, breidde de grenzen des lands uit en sneuvelde in een gevecht tegen de Franken. Zijn zoon

ADGILD I (590)

was een vredelievend vorst, die de prediking van het Evangelie toeliet en de belangen des volks, ook door het opwerpen van terpen en zeedijken, zeer bevorderde.

RADBOUD I, (672)

zijn zoon en opvolger, wederstond even krachtig de invoering van de christelijke godsdienst en de legers der Franken, als zijn vader daaromtrent toegevend en vredelievend was geweest. Hij verwoestte de te Utrecht reeds gestichte St. Thomaskerk, doch werd 12 jaren later door Pepijn bij Dorestad geslagen. Na den dood van dezen versloeg hij het Frankische leger bij Keulen, waarover Karel Martel zich wreekte, door herhaaldelijk met eene vloot in Friesland te vallen.

ADGILD II (723)

was weder het tegengestelde van zijn vader. Hij regeerde in rust en vrede, en liet de prediking van het Evangelie toe, ja zou zelf de christelijke leer hebben aangenomen. Zijn zoon

GONDEBALD (737)

volgde zijn voorbeeld, zoodat het Christendom hier meer ingang vond. Doch zijn broeder,

RADBOUD II, (749)

in het heidensche Denemarken opgevoed, herstelde hier de voorvaderlijke eeredienst, liet Bonifacius ombrengen en mishandelde met wreedheid de Christenen, waartoe hij de hulp inriep van de Saksers. Het hierdoor verbitterde volk klaagde zijn nood aan Karel den groote, die den Frankischen troon had beklommen. Op de komst van dezen, vlugtte Radboud, namen de Friesche Koningen een einde en de Friezen het Christendom aan, waarbij zij zich stelden onder de bescherming van den Frankischen Koning, die eerlang mede Keizer van Duitschland werd.

TWEEDE TIJDVAK

Van Karel den groote tot Albert van Saksen
Van omstreeks het Jaar 800 tot 1498
KAREL de GROOTE,
Koning der Franken, Keizer van Duitschland, Beschermheer der Friezen

IV. Zeventien Landsheeren of Potestaten

MAGNUS FORTEMAN, (809)

der Friezen veldoverste op den togt naar Rome, wordt voor den eersten Potestaat gehouden. Onder de vrijheden, door Keizer Karel den Friezen gelaten, was ook deze, dat zij uit hunne eigene inboorlingen een Overste zouden kiezen, om het land zoowel in oorlog als in vrede te besturen. Welligt werden deze Potestaten enkel in hoogen nood en voor een jaar of een bepaalden tijd verkoren, en was hun een raad van achttien ervarene mannen toegevoegd. In een strijd tegen de Saracenen is hij gesneuveld, te Rome begraven en daarna heilig verklaard.

FOCKO of TACO LUDIGMAN (819)

heeft het land trouw beschermd tegen de invallen der Deensche zeeroovers, gelijk ook zijn opvolger

ADELBRIK ADÉLEN, (830)

van Sexbierum, die een hertog van Zweden in een slag bij Kollum zou overwonnen hebben.

HESSEL HERMANA, (869)

van Minnertsga, wordt als een onversaagd krijgsman geroemd, die in den strijd tegen de Noormannen zijn leven liet.

IGO GALEMA (overl. 886)

trachtte de kusten en havens tegen die vijandelijke aanvallen te versterken.

GOSSE LUDIGMAN (989)

woonde te Stavoren, hetwelk destijds door handel en scheepvaart in aanzien toenam.

SACO REINALDA (overl. 1167)

wordt geroemd als een braaf en vredelievend man, onder wiens bestuur vele Friezen op nieuw naar het Heilige land trokken.

SICKO SJAARDAMA (1237)

wordt door sommigen voor den achtsten Potestaat gehouden, die omstreeks 1254 de aanbiedingen van Graaf Willem II, als hij hem de heerschappij over Friesland mogt willen bezorgen, fier zou hebben afgeslagen.

REINDER CAMMINGHA (overl. 1306)

gaf vele blijken van dapperheid, ook in den strijd tegen de Noormannen, waarbij hij sneuvelde.

HESSEL MARTENA (overl. 1313)

schroomde den strijd evenmin, vooral tegen de aanvallen van de Hollandsche Graven, hoewel hij anders geacht was om zijne vredelievendheid.

JUW JUWINGA, (1396)

van Bolsward, was door buitenlandsche togten als krijgsman beroemd, toen hij, bij den grooten zeetogt van Albrecht van Beijeren tegen Friesland, tot der Friezen Potestaat en Veldoverste werd verkozen. Dapper strijdende, sneuvelde hij in den veldslag bij Schoterzijl.

SICKE DEKAMA,
GALE HANIA en
ODO BOTNIA, (1399)

de eersten de hoofden der Schieringers, gelijk de laatste der Vetkoopers, waren sedert hunne verzoening den vrede toegedaan, en moeijelijk te bewegen, om der Friezen aanvoerders te zijn ter verdrijving van de Hollanders. Onder

SJOERD WIARDA, van Goutum, en
HARING HARINXMA, van Heeg, (1404)

de eerste voor Oostergoo en de laatste voor Westergoo benoemd, gelukte het den Friezen, zich van het Hollandsche gezag te ontslaan en de Friesche vrijheid te herstellen. Doch nu ook begonnen de partijschappen tusschen de Schieringers en Vetkoopers op nieuw te blaken. Tot het benoemen van een nieuwen Potestaat was men niet te bewegen. Op raad van den gezant des Keizers, Otto van Langen, werd eindelijk

JUW DEKAMA, van Baard, (1494)

verkozen en hem een raad van 24 personen toegevoegd. Doch te vergeefs poogde hij in die onlusten vrede te stichten, daar ook de Vetkoopers hem, den Schieringer, niet wilden erkennen. Daarom droeg de Keizer in 1498 het bestuur over Friesland op aan een vreemden Vorst, aan Albert, Hertog van Saksen.

DERDE TIJDVAK

Van Albert van Saksen tot de Hervorming
1498-1580

V. Erfheeren van Friesland en hunne Stadhouders

A. De Saksische Regering

ALBERT, Hertog van Saksen-Meissen, (1498)

geboren in 1443, was gedurende de voogdijschap van Keizer Maximiliaan over zijn zoon Filips II, Graaf van Holland, tot Stadhouder van dat gewest aangesteld. Hij had daar door krachtige middelen de tweespalt der Hoekschen en Kabeljaauwschen en van het Kaas- en Broodsvolk weten te dempen, toen hem, ter vergoeding der gemaakte kosten, door den Keizer het bestuur over Friesland werd opgedragen. Nadat hij het met benden had doen bezetten, kwam hij met zijn zoon in 1499 over, stelde orde op de zaken en een Provincialen Raad te Franeker in, ontzette zijn zoon, in 1500 in die stad belegerd, en overleed kort daarna te Emden.

HENDRIK, Hertog van Saksen, (1499)

met zijn vader herwaarts gekomen, werd, ten gevolge zijner strenge maatregelen, in Franeker door de Friezen belegerd, vertrok kort daarna in bedevaart naar Spanje, hoewel hij later de eerste der Duitsche Vorsten was, die de leer van Luther omhelsde. Hij was geb. in 1473 en stierf in 1541. Van 1500 tot 1504 werd Friesland bestuurd op naam van hem en zijn broeder

GEORG, Hertog van Saksen, (1504)

die, geb. in 1471, in 1504 zelf overkwam, te Leeuwarden een Geregtshof, Munt enz. instelde, vele goede verordeningen invoerde, doch later door zware schattingen en knevelarijen misnoegen verwekte, zoodat hij, door den oorlog met Groningen en door den Graaf van Oost-Friesland en den Hertog van Gelder in het naauw gebragt, Friesland in 1515 aan Karel van Oostenrijk overdroeg.

Stadhouders
WILLEBRORD VAN SCHAUMBURG. (1498)

Als krijgsoverste vooruit gezonden, gelukte het hem Friesland grootendeels te bezetten, en, na Leeuwarden twee malen belegerd te hebben, daar een kasteel te bouwen.

HUGO, Burggraaf VAN LEIJSENACH, (1500)

een Saksisch edelman, wist hier zijns Vorsten gezag te vestigen, doch gaf door zijne strenge maatregelen weinig genoegen.

WILLEM TRUCHSES (1504)

schijnt korten tijd Stadhouder geweest te zijn tijdens de vestiging van het Geregtshof te Leeuwarden.

HENDRIK, Graaf van Stolberg en Heer van Wernigerrode, (1506)

kwam welligt reeds in 1499 met de Hertogen in Friesland, zoodat hij veel kennis van het land en den aard en de behoeften der inwoners had opgedaan, toen hem, na het vertrek van Georg, het bewind werd opgedragen. Als een verstandig man en braaf christen maakte hij die kennis dienstbaar aan de bevordering van het heil des lands en van de belangen der ingezetenen, die zijn ijver met liefde en dankbaarheid beloonden, dewijl hij ramp in zegen deed verkeeren. Algemeen betreurd, stierf hij te Keulen, 1509, doch werd, volgens zijne begeerte, te Leeuwarden in de Jakobijner-kerk met luister begraven. De nagedachtenis van dezen edelen landvoogd blijve hier duurzaam in zegening!

EVERWIJN, Graaf van Benthem, (1509)

bedierf de zaak der Saksers hier door drukkende schattingen en geweldige middelen, om zich staande te houden tegen de Vorsten, die de Friezen hulp verleenden tot ondermijning van zijn gezag.

B. De Bourgondische Regering

KAREL VAN OOSTENRIJK, Hertog van Bourgondië, Graaf van Holland, Heer van Friesland. (1515)

In 1500 geb. te Gent, aanvaarde hij in 1515 de regering van Holland en, door overdragt, van Friesland, werd in 1517 Koning van Spanje, in 1519 Keizer van Duitschland en in 1543 Heer van alle Nederlandsche Gewesten. Rijk in schatten, magt en bekwaamheden, was zijn leven een luisterrijk tafereel van roemwaardige bedrijven, welke echter door strenge geloofsvervolgingen werden ontsierd. Na de regering in 1555 aan zijn zoon Filips te hebben overgedragen, stierf hij in 1558 in een klooster in Spanje. Gedurende zijn bestuur waren Margaretha van Oostenrijk, van 1506-1530, Maria van Oostenrijk, Koningin van Hongarije, van 1530-1555, en later Margaretha van Parma, van 1559-1567, Gouvernantes of Algemeene Landvoogdessen, terwijl Friesland bestuurd werd door de volgende

Stadhouders
FLORIS VAN EGMOND, Heer van IJsselstein. (1515)

Toen hij hier kwam, om de hulde der ingezetenen te ontvangen, waren slechts 3 steden en 8 grietenijen zijnen Heer getrouw gebleven. Al het overige bevond zich in de magt der Gelderschen, tegen wie hij hevigen krijg voerde, zonder veel te vorderen. Na twee jaren volgde

WILLEM, Vrijheer van Roggendorf, (1517)

een Oostenrijksch edelman, hem op. Hij was weinig geschikt om de belangen van zijn Vorst in zulke tijden te bevorderen. Aldus bleven de partijen een hevigen strijd voeren, totdat

GEORGE SCHENCK, Vrijheer van Toutenburg enz. (1521)

bij zijne komst krachtiger maatregelen nam, de Gelderschen verdreef en Friesland in 1524 geheel onder Keizer Karel en in rust bragt, waardoor de algemeene welvaart eerlang zeer toenam. De achting, welke hij daardoor verwierf, werd echter verminderd door zijne strenge vervolging van de Onroomschen.

MAXIMILIAAN VAN EGMOND, Graaf van Buren enz. (1540)

de zoon van bovenvermelden Floris, de vriend van Keizer Karel, mogt het land in vrede en voorspoed gelukkig besturen.

JOHAN VAN LIGNE, Graaf van Aremberg. (1548)

Onder dezen ging de regering over aan Koning Filips, wiens strenge plakkaten hij met wijze voorzigtigheid lang wist te matigen, zoodat zijne deugden en bekwaamheden de achting der Friezen verwierven. Later werd hij echter gedrongen de doorbrekende hervorming met kracht tegen te werken, en het Nassausche leger bij Heiligerlee in Groningerland slag te leveren, waarbij hij met 1800 der zijnen sneuvelde. Bij afwezigheid van hem, gelijk ook van zijn opvolger, was

SEGHER, Heer van Groesbeek,

hier, als Luitenant-Stadhouder, met het bestuur der zaken belast.

C. De Spaansche Regering

FILIPS, Koning van Spanje, Vorst der Nederlanden enz

In 1526 geb. ontving hij in 1555 de regering over deze landen uit handen van zijnen vader. Hoe hij ze liet besturen, hoe hij de hervorming tegenstond en door de wreedste vervolgingen de Nederlanders onderdrukte, is hier vóór en elders uitvoerig vermeld. In 1581 afgezworen, overleed hij in 1598 onder de smartelijkste gevolgen van zijn schandelijk leven.

Stadhouders
KAREL VAN BRIMEU, Graaf van Megen, (1568)

was reeds sinds 1559 Stadhouder van Gelderland, toen hij in dit jaar ook als zoodanig over Friesland, Groningen, Overijssel en Lingen aangesteld werd. Vandaar, dat hij zich weinig met dit gewest bemoeide, ofschoon de harde maatregelen van Alva, de invoering van het Bisdom Leeuwarden, de watervloeden van 1570 env. hier grooten nood en veel onrust en beweging veroorzaakten. Hij overleed in 1572, en werd als Stadhouder over al de genoemde provinciën vervangen door

GILLIS VAN BARLAYMONT, Heer van Hierges, (1572)

onder wien de Geuzen zelfs Bolsward, Slooten, Dokkum, Sneek en Franeker innamen. Deze had echter toenmaals als Onder-Stadhouder een man als

CASPAR DE ROBLES, Heer van Billy, (1572)

die eerst als Kolonel der Spaansche benden en daarna (1573) als Stadhouder wel met kracht de belangen, des Konings voorstond, doch tevens na genoemde watervloeden blijken gaf van menschlievendheid en zorg tot herstel van de zeedijken, waartoe hij de onwilligen met geweldige middelen dwong, en dus later voor de ingevoerde verbeteringen grooten dank mogt behalen. Dit blijkt ook uit den Steenenman bij Harlingen, een gedenkteeken ter zijner eere gesticht. Ook heeft hij het Kolonelsdiep tusschen het Bergumermeer en Stroobos laten graven. In 1576 is hij door zijn eigen krijgsvolk te Groningen gevangen genomen, en sneuvelde in 1585 bij het springen van de brug in het beleg van Antwerpen.

Nadat Friesland en Groningen zich bij de Staatsgezinden gevoegd hadden, zond Prins Willem I als Stadhouder herwaarts:

GEORG VAN LALAING, Graaf van Rennenberg; (1577)

doch in 1580 bragt hij Groningen verraderlijk weder aan de Spaansche zijde.

FRANÇOIS VERDUGO, Heer van Schengen, (1580)

was de laatste Spaansche Stadhouder, die vooral Groningen bezet hield, dikwijls in Friesland viel en de pogingen der Friezen en Staatschen, om die stad te winnen, nog tot hare overgave in 1594 wist te verijdelen.

379.Men vergelijke hiermede ook mijne denkbeelden over dit onderwerp, medegedeeld in de Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, I 18-23.
Возрастное ограничение:
12+
Дата выхода на Литрес:
28 сентября 2017
Объем:
615 стр. 10 иллюстраций
Правообладатель:
Public Domain

С этой книгой читают