Читать книгу: «De Gave Van Strijd », страница 2

Шрифт:

HOOFDSTUK DRIE

Kendrick, Brandt, Atme, Koldo en Ludvig trokken door de Grote Woestenij, onder de opkomende zonnen van de dageraad van de woestijn. Ze liepen al de hele nacht, vastbesloten om de jonge Kaden te redden. Ze marcheerden somber en vervielen in een stil ritme. Ze hadden hun handen op hun wapens, tuurden naar de grond en volgden het spoor van de Zand Lopers. De honderden voetsporen leidden ze dieper en dieper het landschap van eenzaamheid in.

Kendrick vroeg zich af of het ooit zou eindigen. Hij was verbaasd dat hij zich weer in deze situatie bevond, terug in de Woestenij waarvan hij had gezworen er nooit meer te komen – helemaal te voet, zonder paarden, zonder voorraden en geen weg terug. Ze hadden hun lot in handen van de andere ridders van de Bergrug gelegd, ze zouden met paarden naar ze terugkeren – maar als dat niet gebeurde, hadden ze een enkele reis in een zoektocht waarvan geen terugweg mogelijk was.

Maar Kendrick wist dat dit heldendom was. Kaden, een prima jonge krijger met een groot hart, had edelmoedig de wacht gehouden. Terwijl hij op wacht stond was hij dapper de woestijn ingetrokken om zichzelf te bewijzen. En hij was door deze barbaarse beesten ontvoerd. Koldo en Ludvig konden hun jongere broer niet achterlaten, hoe klein de kans ook was – en Kendrick, Brandt en Atme konden hen weer niet laten vallen; hun plicht- en eergevoel dwong ze hiertoe. Deze goede ridders van de Bergrug hadden ze gastvrij en genadig opgenomen toen ze dit het hardste nodig hadden – maar eer was alles.

“Vertel me over Kaden,” zei Kendrick tegen Koldo. Hij wilde de eentonigheid van de stilte verbreken.

Koldo keek op, opgeschrokken uit de stilte, en zuchte.

“Hij is één van de beste jonge krijgers die je ooit zal ontmoeten,” zei hij. “Zijn hart is groter dan zijn leeftijd. Hij wilde al een man zijn voor hij nog een jongen was, hij wilde een zwaard hanteren voordat hij er zelfs één kon vasthouden.”

Hij schudde zijn hoofd.

“Hij verbaast me niet doordat hij te ver is afgedwaalt, dat hij de eerste op een patrouille is. Hij schrok nergens voor terug – helemaal niet als hij anderen kon beschermen.”

Ludvig viel in.

“Als één van ons meegenomen was geworden,” zei hij, “zou onze kleine broer de eerste vrijwilliger zijn. Hij is de jongste en hij vertegenwoordigt wat het beste in ons is.”

Kendrick had dit al gedacht toen hij met Kaden sprak. Hij had de krijgersgeest in hem herkend, zelfs op zijn jonge leeftijd. Kendrick wist, hij had altijd geweten, dat leeftijd niets te maken had met een krijger zijn: de krijgersgeest huisde in iemand of niet. De geest loog niet.

Ze marcheerden lange tijd door en vervielen weer in hun stilte terwijl de zonnen hoger kwamen te staan, totdat Brandt uiteindelijk zijn keel schraapte.

“En hoe zit het met die Zand Lopers?” vroeg Brandt aan Koldo.

Koldo keek hem aan terwijl ze doorliepen.

“Een gemene groep nomaden,” antwoordde hij. “Meer beest dan man. Ze staan erom bekend dat ze aan de buitenkant van de Zand Muur patrouilleren.”

“Aaseters,” viel Ludvig in. “Ze staan erom bekend dat ze hun slachtoffers diep de woestijn intrekken.”

“Waarheen?” Vroeg Atme.

Koldo en Ludvig wisselden een onheilspellende blik uit.

“Naar waar ze dan ook bij elkaar komen – waar ze een ritueel uitvoeren en ze in stukken scheuren.”

Kendrick huiverde toen hij aan Kaden en het lot dat hem opwachtte dacht.

“Dan is er geen tijd te verspillen,” zei Kendrick. “Zullen we rennen?”

Ze keken elkaar allemaal aan. Ze kenden de grootsheid van deze plek en de lange ren die ze voor zich hadden – helemaal in de opkomende hitte en met hun uitrusting. Ze wisten allemaal hoe riskant het was om hun tempo niet aan te passen in dit meedogenloze landschap.

Maar ze aarzelden niet en ze begonnen te rennen. Ze renden naar het niets en al snel liep het zweet langs hun gezichten. Ze wisten dat als ze Kaden niet snel zouden vinden, deze woestijn ze allemaal zou doden.

*

Kendrick hijgde terwijl hij rende. De tweede zon stond nu hoog aan de hemel, het licht was verblindend en de hitte verstikkend. Maar hij en de anderen renden door, ze hijgden allemaal, hun uitrusting kletterde terwijl ze renden. Zweet stroomde langs het gezicht van Kendrick en prikte zo hevig in zijn ogen dat hij amper kon zien. Toen zijn longen bijna barstten, wist hij niet dat hij zo erg naar zuurstof zou gaan snakken. Kendrick had nog nooit zoiets als de hitte van deze zonnen ervaren, zo intens, het voelde alsof de huid van zijn lichaam afbrandde.

Ze zouden het niet veel verder redden in deze hitte, met dit tempo, wist Kendrick; ze zouden al snel hier neervallen, sterven en voer voor de insecten worden. Terwijl ze renden hoorde Kendrick inderdaad een verre kreet. Hij keek omhoog en zag de gieren cirkelen, zoals ze al uren deden, alsmaar lager. Ze waren altijd slimmer: ze wisten wanneer een verse dood op handen was.

Terwijl Kendrick naar de voetsporen van de Zand Lopers tuurde, ze verdwenen nog steeds aan de horizon, kon hij niet bevatten dat ze zo snel zo ver waren gekomen. Hij hoopte alleen maar dat Kaden nog in leven was, dat dit alles niet voor niets was. Maar, ondanks zichzelf, kon hij het niet helpen zich af te vragen of ze hem ooit zouden bereiken. Het was net alsof ze voetsporen naar een terugtrekkende oceaan volgden.

Kendrick wierp een blik om zich heen en zag de anderen ook voorovergebogen verder gaan. Ze strompelden meer dan dat ze renden en stonden nog nauwelijks overeind – maar ze waren allemaal net als hij vastbesloten om niet te stoppen. Kendrick wist – ze wisten het allemaal – dat als ze zouden stoppen, ze dood zouden zijn.

Kendrick wilde de eentonigheid van de stilte doorbreken, maar hij was te moe om tegen de anderen te praten. Hij dwong zijn benen om door te gaan, ze voelden zo zwaar aan. Hij durfde zelfs zijn energie niet te gebruiken om naar de horizon te kijken. Hij wist dat hij niets zou zien, wist dat hij hier uiteindelijk zou sterven. Dus in plaats daarvan keek hij naar de grond, naar het spoor en hield zich vast aan het beetje dierbare energie wat hij nog over had.

Kendrick hoorde een geluid en eerst dacht hij dat het zijn verbeelding was. Maar toen klonk het weer, een geluid in de verte, net als het gebrom van bijen. Dit keer dwong hij zichzelf om omhoog te kijken, wetende dat het stom was, dat er niets kon zijn, en hij was bang om hoop te hebben.

Maar dit keer bonkte zijn hart van opwinding bij het aanzicht. Misschien maar honderd meter voor ze was een samenkomst van Zand Lopers.

Kendrick porde de anderen en ze keken ook op. Ze schrokken uit hun gemijmer op en ze zagen het allemaal met een schok. De strijd was daar.

Kendrick greep zijn wapen en de anderen ook, hij kreeg de bekende stoot adrenaline.

De Zand Lopers, tientallen, draaiden zich om en kregen ze in de gaten. Zij waren ook voorbereid en keken ze aan. Ze krijsten en kwamen op ze af rennen.

Kendrick hief zijn zwaard hoog en schreeuwde een luide strijdkreet. Hij was er klaar voor om ten minste zijn vijanden te doden – of te sterven..

HOOFDSTUK VIER

Gwendolyn liep statig door de hoofdstad van de Bergrug met Krohn aan haar zijde. Steffen volgde haar en haar gedachten tolden terwijl ze over de woorden van Argon nadacht. Aan de ene kant was ze blij dat hij hersteld was, weer zichzelf was – maar zijn noodlottige voorspelling bleef als een vloek in haar hoofd hangen, als een bel die haar dood aankondigde. Zijn onheilspellende, cryptische verklaringen klonken alsof ze niet voor altijd bij Thor zou zijn.

Gwen vocht tegen haar tranen toen ze snel liep, ze had een doel en ging naar de toren. Ze probeerde zijn woorden uit te bannen en weigerde voorspellingen haar leven te laten beheersen. Zo was ze altijd geweest en ze had het nodig om sterk te blijven. De toekomst mocht dan wel al geschreven zijn, maar ze had het gevoel dat het kon veranderen. Ze had het gevoel dat het lot kneedbaar was. Men moest het alleen graag genoeg willen, bereid zijn om genoeg op te geven – wat de prijs ook was.

Dit was zo een tijd. Gwen weigerde pertinent om Thorgrin en Guwayne uit haar vingers te laten glippen en ze was vastberaden. Ze zou haar lot trotseren, ongeacht de prijs, opofferen wat het universum ook van haar eiste. Ze zou onder geen beding leven zonder ooit weer Thor of Guwayne te zien.

Alsof hij haar gedachten kon lezen, jankte Krohn bij haar benen. Hij wreef tegen haar aan terwijl ze door de straten liep. Gwen schrok uit haar gedachten wakker, ze keek op en zag de opdoemende toren voor haar. Het was rood, rond, steeg recht omhoog in het centrum van de stad en ze herinnerde het zich: de sekte. Ze had de Koning beloofd dat ze de toren zou ingaan en zijn zoon en dochter uit de greep van de sekte zou proberen te redden. Ze zou de leider met de oeroude boeken confronteren, de geheimen die ze verborgen die de Bergrug van vernietiging kon redden.

Gwen’s hart bonkte toen ze de toren naderde; ze verwachtte de confrontatie. Ze wilde de Koning en de Bergrug helpen, maar ze wilde vooral daar buiten zijn. Ze wilde naar Thor en Guwayne zoeken voordat het te laat voor ze was. Ze wenste dat ze een draak aan haar zijde had, zoals ze gewend was; als Ralibar nu maar terug kwam en haar ver over de wereld bracht, weg van hier. Ver weg van de problemen van het Keizerrijk en terug naar de andere kant van de wereld, weer naar Thorgrin en Guwayne. Als ze allemaal maar naar de Ring konden terugkeren en leven zoals ze eens deden.

Maar ze wist dat dit kinderachtige dromen waren. De Ring was vernietigd en de Bergrug was alles wat ze had. Ze moest de realiteit onder ogen zien en doen wat ze kon om deze plek te redden.

“Mijn vrouwe, mag ik u de toren in begeleiden?”

Gwen draaide zich naar de stem om en schrok uit haar gemijmer wakker. Ze was opgelucht om haar oude vriend Steffen aan haar zijde te zien met één hand op zijn zwaard. Hij liep beschermend naast haar, zoals altijd gretig om haar te bewaken. Ze wist dat hij de meest loyale adviseur was die ze had. Ze dacht aan hoe lang hij al bij haar was en voelde een vlaag van dankbaarheid.

Toen Gwen voor de ophaalbrug die naar de toren leidde stopte, keek hij er wantrouwig naar.

“Ik vertrouw deze plek niet,” zei hij.

Ze legde een geruststellende hand op zijn pols.

“Je bent een echte en loyale vriend, Steffen,” antwoordde ze. “Ik waardeer je vriendschap en je loyaliteit, maar dit is iets wat ik alleen moet doen. Ik moet uitzoeken wat ik kan en als je meegaat worden ze achterdochtig. Trouwens,” voegde ze toe toen Krohn jankte, “ik heb Krohn.”

Gwen keek naar beneden, zag Krohn verwachtingsvol naar haar kijken en ze knikte terug.

Steffen knikte.

“Ik zal hier op je wachten,” zei hij, “en als er moeilijkheden binnen zijn, kom ik je halen.”

“Als ik in die toren niet vindt wat ik nodig heb,” antwoordde ze, “ben ik bang dat er nog grotere moeilijkheden onze kant op komen.”

*

Gwen liep langzaam over de ophaalbrug, Krohn liep naast haar. Haar voetstappen echoden op het hout en ze stak het vriendelijk kabbelend water onder haar over. Langs de hele brug stonden tientallen monniken. Ze stonden er oplettend en stil bij, ze droegen scharlaken gewaden, hun handen erin verborgen en hun ogen waren gesloten. Het waren vreemde bewakers, ongewapend, ongelooflijk gehoorzaam en ze stonden al enorm lang op wacht. Gwen verbaasde zich over hun immense loyaliteit en toewijding aan hun leider en ze besefte dat het was zoals de Koning gezegd had: ze vereerden hem als een god. Ze vroeg zich af waar ze zich mee inliet.

Terwijl ze naderbij kwam, keek Gwen naar de enorme, gewelfde deuren die voor haar opdoemden. Het was van oeroud eiken gemaakt, gekerfd met symbolen die ze niet begreep en ze keek verwonderd toe hoe een aantal monniken naar voren stapten en ze open trokken. Ze kraakten en legden een somber interieur alleen door fakkels verlicht bloot. Een koele bries kwam haar tegemoet en rook licht naar wierook. Krohn verstijfde naast haar en gromde. Gwen liep naar binnen en hoorde de deuren achter haar dichtslaan.

Het geluid galmde binnen en Gwen had even nodig om zich te oriënteren. Het was donker, de muren werden alleen door fakkels en het gefilterde zonlicht wat door de glas-in-lood ramen viel verlicht. De lucht voelde heilig aan, stil, en ze had het gevoel alsof ze een kerk binnen liep.

Gwen keek omhoog en zag dat de toren spiraalsgewijs steeds maar hoger liep. Het had geleidelijke, ronde hellingen die naar de verdiepingen gingen. Er waren geen ramen en de muren echoden het vage geluid van gezang. De wierook hing zwaar in de lucht en monniken verschenen en verdwenen, ze liepen de kamers in en uit alsof ze in trance waren. Sommigen waaierden met wierook en anderen zongen, terwijl weer anderen stil waren, in gedachten verloren. Gwen verbaasde zich nog meer over de cultuur van deze sekte.

“Heeft mijn vader je gestuurd?” klonk een stem.

Gwen schrok, draaide zich om en zag een paar meter verderop een man staan. Hij droeg een lang, scharlaken gewaad en glimlachte vriendelijk naar haar. Ze kon bijna niet geloven hoeveel hij op zijn vader, de Koning, leek.

“Ik wist dat hij vroeg of laat iemand hierheen zou sturen,” zei Kristof. “Zijn pogingen om mij weer onder zijn hoede te nemen zijn eindeloos.” Alsjeblieft, kom,” wenkte hij, hij draaide zich om en gebaarde met zijn hand.

Gwen liep naast hem door een stenen, gewelfde gang. Ze gingen geleidelijk en cirkelend de helling op naar de hogere niveaus van de toren. Gwen was overrompeld; ze had een gekke monnik verwacht, een religieuze fanatiekeling, en was verrast om een charmant en vriendelijk iemand tegen te komen en die duidelijk niet gek was. Kristof leek niet op de verloren, krankzinnige persoon waar zijn vader hem voor uitmaakte.

“Je vader vraagt naar je,” zei ze tenslotte. Ze verbrak de stilte nadat ze een monnik, hij hield zijn ogen op de grond gericht, die de helling afliep passeerden. “Hij wil dat ik je naar huis breng.”

Kristof schudde zijn hoofd.

“Dat is het punt met mijn vader,” zei hij. “Hij denkt dat hij het enige, echte thuis in de wereld heeft gevonden. Maar ik heb iets geleerd,” voegde hij eraan toe en keek haar aan. “Er is veel echt thuis in deze wereld.”

Hij zuchtte terwijl ze doorliepen. Gwen wilde hem de ruimte geven en niet teveel aandringen.

“Mijn vader zal nooit accepteren wie ik ben,” voegde hij tenslotte toe. “Hij zal het nooit leren. Hij blijft in zijn oude, beperkte geloof steken – en hij wil ze aan mij opdringen. Maar ik ben niet zoals hem – en hij zal dat nooit accepteren.”

“Mis je jouw familie niet?” vroeg Gwen. Ze was verrast dat hij zijn leven in deze toren doorbracht.

“Ja,” antwoordde hij eerlijk tot haar verbazing. “Heel erg. Mijn familie betekent alles voor me – maar mijn spirituele roeping betekent meer. Mijn thuis is nu hier,” zei hij en sloeg een hoek om terwijl Gwen hem volgde. “Ik dien nu Eldof. Hij is mijn zon. Als je hem kent,” zei hij en staarde naar Gwen met een intensiteit die haar bang maakte, “zou hij ook die van jou zijn.”

Gwen keek weg, ze vond de fanatieke blik in zijn ogen niet leuk.

“Ik dien niemand behalve mijzelf,” antwoordde ze.

Hij glimlachte naar haar.

“Misschien is dat de bron van al jouw aardse zorgen,” antwoordde hij. “Niemand kan in een wereld waar ze een ander niet dienen leven. Ook nu dien je iemand anders.”

Gwen staarde hem argwanend aan.

“Hoe bedoel je?” vroeg ze.

“Zelfs als je denkt dat je jezelf dient,” antwoordde hij, “wordt je misleid. De persoon die je dient is niet jezelf, maar meer de persoon waar je ouders je in gevormd hebben. Het zijn je ouders die je dient – en al hun oude geloven die door hun ouders zijn doorgegeven. Wanneer ben je dapper genoeg om hun geloven van je af te schudden en jezelf te dienen?”

Gwen fronste, ze geloofde zijn filosofie niet.

“En wiens geloof moet ik dan aannemen?” vroeg ze. “Die van Eldof?”

Hij schudde zijn hoofd.

“Eldof is alleen maar een verbinding,” antwoordde hij. “Hij helpt je om wie je was van je af te schudden. Hij helpt je met het vinden naar je echte ik, alles wat je moet zijn. Dat is wie je moet dienen. Dat is wie je nooit zal ontdekken, totdat je valse ik vrij is gelaten. Dat is wat Eldof doet: hij bevrijd ons allemaal.”

Gwendolyn keek naar zijn glimmende ogen en zag hoe toegewijd hij was – en die toewijding maakte haar bang. Ze zag meteen dat hij niet voor rede vatbaar was, dat hij deze plek nooit zou verlaten.

Het web dat deze Eldof gesponnen had om al deze mensen te lokken en ze hier vast te houden was eng – een goedkope filosofie met een klein beetje logica. Gwen wilde niet nog meer horen; het was een web die ze absoluut wilde vermijden.

Gwen draaide zich om en liep verder. Ze schudde zijn woorden met een huivering van zich af en liep verder de helling op. Ze cirkelde de toren op en ging geleidelijk hoger en hoger, waar het ook was waar het ze heen leidde. Kristof kwam weer naast haar.

“Ik ben niet gekomen om de verdiensten van jouw sekte te bespreken,” zei Gwen. “Ik kan jou er niet van overtuigen om naar je vader terug te keren. Ik had beloofd het je te vragen en dat heb ik gedaan. Als je jouw familie niet waardeert, kan ik je het ook niet aanleren.

Kristof keek haar ernstig aan.

“En denk je dat mijn vader familie waardeert?” vroeg hij.

“Heel erg,” antwoordde ze. “Tenminste, van wat ik ervan kan zien.”

Kristof schudde zijn hoofd.

“Ik wil je iets laten zien.”

Kristof pakte haar bij de elleboog en leidde haar door een andere gang aan de linkerkant. Hij ging daarna een lange trap op en stopte voor een dikke, eiken deur. Hij keek haar betekenisvol aan en deed de deur open. Er zaten ijzeren tralies.

Gwen stond daar nieuwsgierig en nerveus om te zien wat hij haar dan ook wilde laten zien – toen keek ze door de tralies. Ze zag met afschuw een jong, mooi meisje alleen in de cel zitten. Ze staarde uit het raam en haar lange haren hingen voor haar gezicht. Alhoewel haar ogen wagenwijd open stonden, leek ze geen aandacht aan hun aanwezigheid te schenken.

“Dit is hoeveel mijn vader om familie geeft,” zei Kristof.

Gwen keek hem nieuwsgierig aan.

“Zijn familie?” vroeg Gwen verbouwereerd.

Kristof knikte.

“Kathryn. Zijn jongste dochter. Degene die hij voor de wereld verborgen houdt. Ze is hierheen verbannen, naar deze cel. Waarom? Omdat ze geraakt is. Omdat ze niet perfect is, net als hem. Omdat hij zich voor haar schaamt.”

Gwen werd stil. Ze voelde een knoop in haar maag toen ze verdrietig naar het meisje keek, ze wilde haar helpen. Ze begon aan de Koning te twijfelen en vroeg zich af of er enige waarheid zat in de woorden van Kristof.

“Eldof waardeert familie,” ging Kristof verder. “Hij zou nooit één van zijn eigen verlaten. Hij waardeert onze echte ik. Niemand wordt hier uit schaamte weggestuurd. Dat is de schaduwzijde van trots. En degenen die geraakt zijn, zijn het meest dichtbij hun echte ik.”

Kristof zuchtte.

“Als je Eldof ontmoet,” zei hij, “zal je het begrijpen. Er is niemand zoals hem, er zal ook nooit iemand zoals hem zijn.”

Gwen kon het fanatisme in zijn ogen zien, zag hoe hij in deze plek verloren was, deze sekte, en ze wist dat hij te ver heen was om ooit weer naar de Koning terug te keren. Ze keek weer en zag de dochter van de Koning zitten. Ze werd overspoeld met verdriet voor haar, voor deze hele plek, voor deze uit elkaar gevallen familie. Haar perfecte beeld van de Bergrug, van de perfecte koninklijke familie, viel uiteen. Deze plek had, net als ieder andere, zijn eigen donkere plekjes. Er was hier een stille strijd gaande en het was een strijd tussen geloven.

Het was een strijd waarvan Gwen wist die ze niet kon winnen en ze had er ook geen tijd voor. Gwen dacht aan haar eigen verlaten familie en ze voelde de immense drang om haar man en zoon te redden. Haar hoofd tolde op deze plek, de wierook hing dik in de lucht en het gebrek aan ramen desoriënteerde haar. Ze wilde pakken wat ze nodig had en weggaan. Ze probeerde zich te herinneren waarom ze hier gekomen was en toen kwam het allemaal weer bij haar terug: de Bergrug redden, zoals ze het de Koning beloofd had.

“Jouw vader denkt dat deze toren een geheim bewaart,” zei Gwen en kwam ter zake, “een geheim wat de Bergrug kan redden, jouw mensen kan redden.”

Kristof glimlachte en kruiste zijn vingers.

“Mijn vader en zijn geloven,” antwoordde hij.

Gwen fronste haar wenkbrauwen.

“Zeg je dat het niet waar is?” vroeg ze. “Dat er geen oeroud boek is?”

Hij pauzeerde, keek de andere kant op, toen zuchtte hij diep en bleef lange tijd stil. Eindelijk ging hij door.

“Wat er aan jou geopenbaard moet worden en wanneer,” zei hij, “dat weet ik niet. Alleen Eldof kan jouw vragen beantwoorden.”

Gwen kreeg een dringend gevoel.

“Kan je mij naar hem toebrengen?”

Kristof glimlachte, draaide zich om en begon de gang door te lopen.

“Natuurlijk,” zei hij. Hij liep snel en was al ver weg. “Als een mot naar een vlam.”

399 ₽
599 ₽
Возрастное ограничение:
16+
Дата выхода на Литрес:
10 октября 2019
Объем:
354 стр. 7 иллюстраций
ISBN:
9781632917867
Правообладатель:
Lukeman Literary Management Ltd
Формат скачивания:

С этой книгой читают